images/headerlefonline.jpg
Delen van artikels

Op 7 september verschijnt Meester Walter Van Steenbrugge voor de correctionele rechtbank. Laster en lasterlijke aangifte, luidt de aanklacht van de heer René Stockman, Generale Overste van de Congregatie Broeders van Liefde. Meester Van Steenbrugge verdedigde een van de betrokken artsen in het zogeheten “euthanasieproces”. De dagvaarding van de heer Stockman kadert in die zaak.
Met deze brief willen wij onze bezorgdheid om de dagvaarding van confrater Van Steenbrugge uiten en toelichten. Er zijn verschillende elementen die tot die bezorgdheid aanleiding geven:
1) Een van de vermeende gevallen van laster zou zich namelijk hebben voorgedaan in het pleidooi geleverd ter zitting. Vreemd, want een pleidooi is wettelijk beschermd, zoals glashelder omschreven in Artikel 452 van het strafwetboek: “Voor de rechtbank gesproken woorden of aan de rechtbank overgelegde geschriften geven geen aanleiding tot strafvervolging wanneer die woorden of die geschriften op de zaak of op de partijen betrekking hebben.”

Het mag ook duidelijk zijn waarom het pleidooi dergelijke immuniteit geniet. Als een advocaat wordt belemmerd om voluit te gaan in het onderzoeken en benoemen van elke mogelijke piste à décharge van zijn cliënt, dan holt die belemmering het recht op verdediging onvermijdelijk uit. Een hellend vlak treedt dan in werking, want het recht op verdediging is een fundamenteel mensenrecht: het onderscheidt een rechtsstaat van een maatschappij waarbij inmenging, willekeur en machtsmisbruik de toon zetten.

2) De zitting had een publiek karakter. Het euthanasieproces trok ook veel (inter)nationale media-aandacht. Dat schept een spanningsveld tussen het respect voor de betrokken partijen en de meerwaarde van een transparant, publiek debat. Als advocaat mag je ingaan op dat publiek debat, dat immers ook meespeelt, zonder daardoor automatisch te zondigen tegen het principe van het respect voor de betrokken partijen.
Ook wanneer een advocaat bij zo’n publiek optreden vraagtekens plaatst bij de rechtsgang zélf, is dat het geval – des te meer wanneer het rechtszaken betreft met een bijzonder maatschappelijk karakter. In 2015 nog oordeelde het Europees Hof van de Rechten van de Mens dat kritiek op justitie zélf behoort tot de expressievrijheid van de advocaat.
Er zijn dus goede redenen om een advocaat zowel vrijheid als immuniteit te verlenen bij het ontwikkelen en toelichten van zijn pleidooi. Beide garanderen immers de ongehinderde uitoefening van het recht op verdediging van de beklaagde, enerzijds, als de kritische reflectie op de werking van de rechterlijke macht en op maatschappelijk gewichtige debatten, anderzijds.

Wie wil raken aan het pleidooi, door een geding als datgene wat op 7 september voorkomt aan te spannen, wil deze vrijheden inperken. Een te betreuren strategie. Leven in een democratische rechtsstaat is leven in een samenleving vrij van vrees en angst, waar vrije meningsuiting en gedachtegang wordt aangemoedigd. Dat bevordert de ontplooiing van de hele samenleving als dusdanig. Rechtbanken behoren geen uitzondering op de regel te zijn, wel integendeel. Zonder vrije redevoering wordt het streven naar de waarheid zondermeer beteugeld.

Als advocaten hun cliënt moeten gaan verdedigen met het zwaard van Damocles boven hun hoofd, dan is de weegschaal van vrouwe Justitia a priori uit balans. Het ruikt naar intimidatie wanneer men met dunne aantijgingen toch poogt dat zwaard in de lucht te hijsen. Dat hoort niet in een rechtsstaat.
Wij hebben alle vertrouwen in de rechtsgang van deze correctionele zaak, maar hopen dat onze confraters, de minister van Justitie en alle relevante politieke actoren onze bezorgdheid delen om deze poging tot uitholling van een essentieel onderdeel van ons beroep.

Teken hier

Bron: https://forms.office.com/Pages/ResponsePage.aspx?id=Zjk6VHDZJEuDkQPJZyOug4MocM6i-v1KiYnNjESC8-1UMFJPSU0yWFYyU09BVkZZVEZTVDFaTEZWSy4u&utm_source=nieuwsbrief&utm_medium=email&utm_campaign=02-09-2020