images/headerlefonline.jpg
Delen van artikels

De Belgische werkgeversorganisatie VBO is de kritiek beu dat de ondernemingen te weinig belastingen betalen. Voor de tweede keer op rij komen ze met een studie naar buiten, die aantoont dat de bedrijven de schatkist voor miljarden spijzen. In een onlangs verschenen studie berekenden ze dat de bedrijven jaarlijks 70 miljard euro in de Belgische schatkist storten. Hoe komt men aan dit bedrag? Door niet meer te focussen op de vennootschapsbelasting, maar op de toegevoegde waarde. Bedrijven zouden er alle belang bij hebben de discussie te verschuiven naar het aandeel van hun toegevoegde waarde dat ze afdragen aan de overheid. Daaruit zou blijken dat de ‘lasten’ die bedrijven moeten betalen hun grens echt wel hebben bereikt. Het zijn vooral de ‘werkgeversbijdragen’ aan de sociale zekerheid die een belangrijk deel van de toegevoegde waarde zouden afromen.

Naast de werkgeversbijdragen betalen de bedrijven nog een rits aan belastingen. Volgens het VBO is de werkelijke bijdrage van de bedrijven veel meer dan enkel de vennootschapsbelasting. Zo betalen de bedrijven volgens de werkgeversorganisatie ook bedrijfsvoorheffing, vennootschapsbelasting, roerende en onroerende voorheffing en allerhande lokale belastingen. “Dit bewijst nog maar eens dat de ‘loonkosten’ in België fenomenaal hoog zijn en dat de staatskas wordt gespekt door de tewerkstelling die de bedrijven creëren”, aldus het VBO

Wat is toegevoegde waarde en wie creëert het?

De toegevoegde waarde is gelijk aan de omzet van de productie min het aankoopbedrag van de grondstoffen die men nodig heeft om het product te produceren. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de bruto toegevoegde waarde en de netto toegevoegde waarde. Om goederen te produceren heeft men niet alleen grondstoffen nodig, maar ook machines en gebouwen. Na verloop van tijd verouderen en verslijten machines en gebouwen en moeten ze vervangen of hersteld worden. Om dit te financieren leggen bedrijven ieder jaar een deel van de toegevoegde waarde opzij. Zo komen we aan de begrippen bruto toegevoegde waarde en netto toegevoegde waarde:

· De bruto toegevoegde waarde is de toegevoegde waarde inclusief de bedragen die opzij worden gezet voor vervangingsinvesteringen;

· De netto toegevoegde waarde is de toegevoegde waarde zonder de bedragen die opzij worden gezet voor vervangingsinvesteringen.

Het wordt nog duidelijker met een voorbeeld

Een boer verbouwt graan, koopt daarvoor geen goederen in en verkoopt het graan aan een molenaar voor 75 euro. Omdat de boer niets heeft aangekocht, is de toegevoegde waarde gelijk aan de waarde die aan het zaaigoed werd toegevoegd, namelijk 75 euro.

De molenaar verwerkt op zijn beurt het graan tot meel en verkoopt dat aan een bakker voor 225 euro. De verkoopprijs van de molenaar is dus 225 euro, maar de waarde die tijdens het productieproces aan het graan werd toegevoegd is 150 euro. Namelijk 225 euro verkoopprijs aan de bakker min 75 euro van het graan.

Nu komt de bakker aan de beurt. De bakker maakt van het meel vervolgens brood, dat hij aan de supermarkt verkoopt voor 400 euro. De toegevoegde waarde die de bakker realiseert  is 175 euro. Namelijk de 400 euro die hij aanrekent voor de supermarkt min de 225 euro aankoopprijs van het meel.

De supermarkt verkoopt ten slotte het brood voor 500 euro, waardoor de toegevoegde waarde die de supermarkt realiseert 100 euro bedraagt. Dit bedrag is het resultaat van de verkoop van het brood min de aankoopprijs die de supermarkt aan de bakker moest betalen: 500 - 400 = 100 euro toegevoegde waarde.

De totale toegevoegde waarde van het productieproces van het brood is: 75 euro + 150 euro + 175 euro + 100 euro = 500 euro.

Het is op deze basis dat het VBO wil bewijzen dat het veel belastingen betaald en dat zij, en enkel zij alleen, de meerwaarde creëren. Maar heb je in het voorbeeld over het productieproces van het brood hier enkel en alleen de werkgevers aan het werk gezien? Natuurlijk niet, want zonder werknemers kan men geen meerwaarde creëren. Het is een proces dat men samen doet en waarbij de werkgevers maar voor een deel aan dat productieproces bijdragen, namelijk: zorgen voor de investering, de productie plannen en coördineren. De werkelijke meerwaarde wordt gecreëerd door de werknemers.

Door het begrip toegevoegde waarde als basis te nemen, worden de inspanningen van de werknemers niet in rekening genomen. Dit heeft als doel om aan te tonen dat het vooral de werkgevers zijn die de bedrijfsinspanningen doen en dat de werknemers blij mogen zijn dat ze een loon krijgen. Door dit op deze manier voor te stellen wil men ook aantonen dat het de werkgevers zijn die de sociale bijdragen en de belastingen op het loon van de werknemers betalen. Maar laten we duidelijk zijn: de werkgevers mogen wel zeggen dat hun totale loonkost een zware ‘last’ is, en dat doen ze dus voortdurend met de bijkomende overdrijvingen. Maar wat ze niet mogen zeggen, is dat ze bedrijfsvoorheffing en sociale bijdragen betalen. Wat ze doen is enkel een deel van het loon doorstorten aan de fiscus en aan de sociale zekerheid.

Woorden zijn niet altijd neutraal

Bepaalde woorden of begrippen zijn niet altijd neutraal en hebben eerder het doel om het denken van mensen te bezetten met een ideologische of politieke opvatting. Werkgevers- en werknemersbijdragen zijn daar een goed voorbeeld van. Werkgevers- en werknemersbijdragen maken deel uit van de totale loonkost voor de werkgever. Onder het begrip totale loonkost moet worden verstaan: nettoloon + bedrijfsvoorheffing + werknemersbijdrage + werkgeversbijdrage. De eerste drie vormen samen het brutoloon. De ‘werkgeversbijdrage’ is een percentage boven op het brutoloon. Door een onderscheid te maken tussen het begrip werkgeversbijdrage en werknemersbijdrage, geeft men de indruk dat de werkgever hier een extra inspanning levert! Wat natuurlijk niet waar is, want de werkgever rekent de totale loonkost bij de globale onkosten. Wat de werkgever doet is de optelsom van werknemers- en werkgeversbijdrage doorstorten aan de sociale zekerheid. Ook de fiscus krijgt een deel. Zo stort de werkgever maandelijks een voorafbetaling op de uiteindelijk te betalen belastingen die een werknemer op het einde van het jaar op zijn/haar brutoloon moet betalen. Dit wordt de bedrijfsvoorheffing genoemd! Wat dan overblijft is het netto loon.

Het deel van het globale loon dat de werkgever doorstort naar de sociale zekerheid is een uitgesteld loon van de werknemer, dat terecht komt in een sociale zekerheidskas. Bij ziekte, werkloosheid of bij pensionering wordt het vervangingsinkomen vanuit die sociale zekerheidskas betaald. Als werkgevers het hebben over de (te) hoge loonkost, dan hebben ze het vooral over het deel werkgeversbijdrage aan de sociale zekerheid waarop ze willen beknibbelen. Hun redenering is dat de werknemers daar toch niets van zullen voelen, want een vermindering van die werkgeversbijdrage wijzigt niets aan het brutoloon, en dus ook niet aan het netto loon, dat de werknemer op zijn loonbrief ziet staan. De werkgeversbijdrage staat immers niet op de loonfiche, waardoor het lijkt alsof het geen deel uitmaakt van het loon. 

Waarom de fictie van een werknemersbijdrage en een werkgeversbijdrage?

Ja, waarom die fictie? Kon men niet eenvoudig zeggen dat de werkgever alle sociale bijdragen doorstort? Vormden de bijdragen geen uitgestelde wedde? Zoals het rechtstreekse loon, behoorden deze sommen toch toe aan de werknemers? Moest dan ook niet het beheer van de sociale zekerheid toekomen aan de werknemers en aan hen alléén?

Deze vragen stelden zich ook tijdens de besprekingen van het ‘ontwerp van akkoord van sociale solidariteit’, gekend als ‘Het Sociaal Pact’ in 1944. Het was de toenmalige ACV-voorzitter August Cool die toegaf dat ‘hij zelf zo ver zou gaan om te vragen dat het beheer van de sociale zekerheid uitsluitend aan de werknemers zou worden toevertrouwd, vermits zij alleen er belang bij hebben en ook zij alleen betalen’. Een nota uit die tijd van de Christelijke Mutualiteiten was nog duidelijker: ‘We begrijpen niet welke argumenten de patronale organisaties zouden kunnen aanvoeren om hun bemoeiingen te rechtvaardigen in de manier waarop de arbeiders de vrucht van hun arbeid besteden’. Duidelijker kan het niet!

Maar waarom zitten we dan vandaag toch met de begrippen werkgevers- en werknemersbijdragen? Door de werkgevers en de werknemers samen het beheer toe te vertrouwen van de sociale zekerheid, zouden de sociale spanningen afnemen. De begrippen werkgeversbijdrage en werknemersbijdrage rechtvaardigden de deelneming van beide groepen. Het overleg tussen werkgevers en werknemers werd hierdoor geboren, waardoor sociale vrede werd gewaarborgd en waardoor akkoorden konden gesloten worden die de werknemers een waardiger leven boden.

Werkgevers hielden zich niet aan de afspraak

De samenwerking tussen werknemers en werkgevers wordt hoe langer hoe meer een obstakel voor de winsthonger van de werkgevers die maar niet gestild kan worden. Men zoekt daarom wegen om hun lege magen te vullen. De ingeslagen weg is het bezetten van de menselijke geest. Zolang de mensheid al bestaat, is het steeds een elite die zijn opvattingen wil opleggen aan een meerderheid van de bevolking. Dit gebeurde - en gebeurt nog steeds - via geweld, scholing, media maar ook door aan bepaalde begrippen een heel specifieke inhoud te geven die in het voordeel speelt van die elite.

Door het begrip loon om te toveren in het begrip belasting zijn we allemaal gaan geloven dat de werkgeversbijdragen geen deel uit maken van het loon. Hoe is men daarin geslaagd? Door het creëren van een begripsverschuiving met vandaag verstrekkende gevolgen. Wat in werkelijkheid een vorm van uitgesteld loon is, kreeg de naam van sociale bijdrage. Sociale bijdrage werd vervolgens een sociale ‘last’. Sociale last werd dan ‘patronale’ last, om tenslotte uit te monden in ‘belasting op arbeid’. Met andere woorden ‘loon’ werd omgetoverd in ‘belasting’.

Dankzij de overheid boeken bedrijven hoge winsten

Werkgevers vergeten dat zonder de hulp van de overheid de winsten heel wat lager zouden liggen! Denk maar aan bepaalde openbare diensten zoals de aanleg en het onderhoud van wegen, bruggen, spoorlijnen, kanalen, de ontsluiting van industrieterreinen enz. Of zelfs de creatie van openbare diensten die er specifiek op gericht zijn de economie te ondersteunen via bankgaranties, investeringsfondsen, de organisatie van bedrijfsopleidingen en dergelijke meer. Vergeten we vooral niet de ondersteuning van specifieke sectoren. Of zijn we de omvangrijke kapitaalsinjectie vergeten die het bankwezen van het failliet heeft gered? Bovendien heeft het bedrijfsleven baat bij een goed functionerende overheid die zorgt voor een vlotte dossierafhandeling, een goede bereikbaarheid, bewegwijzering, brandweer, afvalophaling en niet te vergeten het onderwijs. Zonder deze omkadering kan het bedrijfsleven niet werken en zeker geen winsten boeken.

Er wordt nog meer in de schoot van de werkgevers geworpen! Zo hoeven ze zich geen zorgen te maken over de duurzaamheid van de planeet. De schade die sommige activiteiten veroorzaken aan de gezondheid van mensen, aan populatiegroottes van dieren en planten, aan de lucht en watervervuiling wordt zo goed als niet aangerekend aan de bedrijven. Die kostprijs is immers voor de gemeenschap… Het gaat zelfs nog verder! De vervuilende fossiele-brandstofbedrijven ontvangen wereldwijd 775 miljard tot 1 biljoen dollar per jaar aan subsidies en betalen zo goed als niets om onze gemeenschappelijke atmosfeer te gebruiken als vuilstort.

Wat ze je niet zeggen

De klaagzang van de werkgeversorganisaties over de hoge belastingen beperkt zich niet alleen tot de sociale bijdragen. Ze wijzen ons ook op het feit dat de bedrijven vennootschapsbelasting, roerende en onroerende voorheffing en allerhande lokale belastingen betalen. Maar wist je dat een groot deel van die belastingen aftrekbaar zijn? Dat komt omdat de meeste belastingen in de vennootschapsbelasting ‘aftrekbare beroepskosten’ zijn. Zo zijn de onroerende voorheffing, provincie- en gemeentebelastingen, verkeersbelastingen enz… aftrekbare beroepskosten! Dit in tegenstelling tot de gewone burgers, zieken, werklozen en gepensioneerden, die deze belastingen ook betalen bovenop hun inkomstenbelasting, alleen zijn ze niet aftrekbaar!

Als voorbeeld nemen we de onroerende voorheffing: Stel dat je een werkgever bent en je verkoopscijfer bedraagt 1000 euro. Je hebt allerlei kosten zoals elektriciteit, gas, benzine en die bedragen 100 euro. Je betaalt een onroerende voorheffing van 250 euro. Samen zijn je kosten dus 350 euro. Deze som is aftrekbaar in de vennootschapsbelasting. Je betaalt dus niet een vennootschapsbelasting op 1000 euro, maar op 650 euro.

Dan wordt dit: 650 euro X 33,99% (het tarief van de vennootschapsbelasting) = 220,94 euro

Had je die onroerende voorheffing niet als kost gehad, dan zou je 33,99% betalen op 900 euro. De vennootschapsbelasting zou dan zijn: 33,99% X 900 = 305,91 euro. Je bespaart door die ene belasting van 250 euro te betalen dus: 305,91 – 220,94 = 84,97 euro.

Voor de volledigheid moeten we melden dat niet alle belastingen aftrekbaar zijn. Zo zijn er een aantal niet-aftrekbare gewestbelastingen en sommige milieuheffingen. Zoals bijvoorbeeld: waterverontreiniging, een dossiertaks voor een milieuvergunning, heffing op de leegstand of op verwaarloosde bedrijfsruimten.

Bedrijven worden door de overheid in de watten gelegd.

Hoeveel sociale bijdragen en belastingverminderingen hebben de laatste 20 jaar niet plaatsgevonden, telkens onder het motto ‘jobs in ruil voor loonsvermindering’? De werkgevers krijgen zelfs meer terug van de overheid dan dat ze belastingen betalen! Zo kregen ze in 2011 zowat 5 miljard euro aan verminderingen van bijdragen voor de sociale zekerheid, met daar bovenop 6,2 miljard euro aan loonsubsidies. Samen goed voor een slordige 11 miljard euro. Als je weet dat de belastingen op de winst die de bedrijven realiseren (de vennootschapsbelasting) jaarlijks 10 à 11 miljard opbrengt, dan is het resultaat voor de overheid toch zo goed als 0 euro?

Als klap op de vuurpijl heeft de regering Di Rupo met het akkoord over het concurrentiepact beslist om de werkgevers nog eens bijkomend 3 keer 450 miljoen bijdrageverminderingen cadeau te doen. Alles samen goed voor 1,3 miljard euro. Dat zal gebeuren in 2015, 2017 en 2019, de momenten waarop om de twee jaar nieuwe Inter-Professionele Akkoorden (IPA) worden afgesloten.

Nog maar eens wil men vandaag daar nog een flinke schep bovenop doen! Dit om de ‘tewerkstelling veilig te stellen’, om ‘de concurrentiekracht te vrijwaren’. Maar werkt dat? Neen, verhoging van de winsten en hogere dividenden is het enige resultaat van al die bijdrageverminderingen. En wat gebeurt er met de tewerkstelling? Die daalt verder! Nemen we bijvoorbeeld het onderzoek van belastingcontroleur Marco van Hees die de 1000 meest winstgevende bedrijven onderzocht voor het jaar 2012.  Deze boekten 50 miljard euro winst en kregen via allerlei fiscale gunstmaatregelen voor meer dan 13,9 miljard euro fiscale verminderingen. En toch daalde de tewerkstelling in die 1000 bedrijven met 20.000 eenheden. Dit is een daling van 7% van de totale tewerkstelling.

Al dat geklaag over een te hoge loonkost heeft dan toch niet belet dat de ondernemingswinsten blijven groeien en dat ook de winstuitkeringen aan de aandeelhouders in stijgende lijn blijven gaan. Weet je wat zelfs opvalt? Dat de overheidsmiddelen, die in principe moesten dienen voor werkgelegenheid, werden weggekaapt door de winstuitkeringen aan de aandeelhouders. Zo bedraagt de evolutie van het totale bedrag aan winstuitkeringen voor de periode 1996 -2011: 11 miljard euro. Wonderbaarlijk evenveel als de steun aan bedrijven via verminderingen van bijdragen voor de sociale zekerheid en loonsubsidies.

Guido Deckers (nationaal ACV-propagandist voor het thema fiscaliteit) - 1 oktober 2014

Bronnen:

- Trends: 21 maart 2013

http://nl.wikipedia.org/wiki/Toegevoegde_waarde_(economie)

- De beginjaren van de sociale zekerheid in België, 1944-1963, Guy Vanthemsche

- Naomi Klein, No Time, verander nu, voor het klimaat alles verandert.

- Ons Recht, november 2013, p.12

- Marco Van Hees, studiedossier: De top 50 van de fiscale kortingen (4de editie)

- Sociaal-economische barometer 2014, ABVV