images/headerlefonline.jpg
Delen van artikels

Zelden kwam het Internationaal Muntfonds zo prominent in het nieuws als de voorbije dagen. Dat had weinig te maken met de gewichtige kerntaak van het IMF als waakhond van de wereldeconomie en finale redder van landen met acute geldnood, maar des te meer met het zoveel ‘vettiger’ verhaal over de vermoedelijke strapatsen van zijn managing director, Dominique Strauss-Kahn. Het nieuws sprak dan ook tot de verbeelding.

Hoe kan een mens die diep inzicht heeft in de betekenis van macro-economische onevenwichten en begrotingstekorten, en de politieke machtsverschuivingen die daarmee gepaard gaan, plots – als hij, naakt uit de badkamer van zijn hotel komend, een vrouwe ontwaart - ontaarden in een wilde, door testosteron verblinde gorilla ?

DSK’s gedrag, indien bevestigd, is een vlekje op het IMF-blazoen (en mogelijks op het hoteltapijt, vernemen we) maar de instelling zal natuurlijk haar werk blijven doen. De zoektocht naar een vervanger voor DSK is, na zijn ontslag, al volop bezig. Gezocht wordt iemand die technische bagage en diep economisch inzicht combineert met politieke capaciteiten. Naar verluidt was Strauss-Kahn daar sterk in. Zo slaagde hij er mee in Duitsland te overtuigen Griekenland te helpen. In het intra-Europese schuldendossier, en vooral de rol van Duitsland daarin, kan het verdwijnen van DSK, het delicate evenwicht tussen Duitsland en de Zuidelijke landen van de Unie belasten.

Die unieke combinatie van capaciteiten is niet evident. België heeft met Willy Kiekens zowat de meest geroutineerde directeur in de IMF-bestuursraad – meer dan tien jaar ervaring – die de techniciteit van de dossiers volledig beheerst. Maar Kiekens is een ambtenaar die recht van de Nationale Bank naar het IMF ging en dus geen politieke bagage heeft. Terwijl politieke ervaring en gewicht onontbeerlijk zijn voor deze topjob. Op bepaalde momenten moet je immers inpraten op kanseliers, premiers en presidenten.

Maar eerst moet duidelijk worden of de job überhaupt nog naar een Europeaan gaat. Die informele afspraak wordt immers al jaren gecontesteerd door de ontwikkelingslanden. Het Muntfonds maakt bovendien een transformatieproces door dat de opkomende landen meer stem moet geven in de instelling. De opkomende landen vertrouwen immers het IMF niet echt zolang ze er niet meer macht krijgen. Ze deden er de voorbije jaren alles aan om niet op het Fonds te moeten terugvallen in tijden van crisis (door enorme geldreserves op te stapelen en door onderlinge hulpafspraken te maken in Oost-Azië en Latijns-Amerika).
Het Fonds stond dus voor de keuze: meer stem voor het Zuiden of nog meer legitimiteit en dus impact verliezen. Om die reden werd vorig jaar beslist dat 6 procent van de stemmen verschuift naar de dynamische opkomende landen – waarbij vooral kleine “oververtegenwoordigde” West-Europese landen als België en Nederland de rekening betalen.

In het IMF stemt het stemmenpercentage overeen met het geldbedrag dat een land in het Fonds brengt en dat is dan weer gebaseerd op het economische gewicht van een land. Dat laatste wordt berekend via redelijk obscure formules vermengd met een stevige dosis politiek. De stemmenoverdracht van 6 procent werd beslist in de G20 (Groep van 19 leidende economieën plus de EU) - handig want de kleine Europese landen zetelen niet in de G20. De VS voerden de forcing tegen de Europeanen in. Zo stelden ze de opkomende landen tevreden en bleef hun eigen veto makkelijk overeind. Om belangrijke beslissingen te nemen is in het IMF 85 procent van de stemmen nodig. Vermits de VS 16.5 procent overhouden, behouden ze hun veto.

België is in verhouding de grootste verliezer: we zakken van plaats 12 naar 18 en ons stemmenpercentage zakt van 2.12 naar 1.3 procent - een inlevering van bijna veertig procent. Nederland (van 2,37 naar 1.76 procent) beperkte het bloeden tot een kwart van zijn stemgewicht. Naar verluidt kreeg België in 1945, als beloning voor de levering van Congolees uranium voor de atoombommen waarmee Japan tot overgave werd gedwongen, meer dan waar het recht op had van de toen oppermachtige VS. Die bonus levert het nu terug in.

De stemmenverschuiving belet niet dat de rijke landen met een zesde van de wereldbevolking nog altijd 55 procent van de stemmen behouden. Toch is het de grootste verschuiving richting zuiden sinds 1945. Dat wordt kennelijk al zichtbaar in de standpunten van het Fonds. Het IMF sprak zich uit voor de stimulusprogramma’s van de VS en China, en erkent nu ook het nut van kapitaalcontroles. Dat was ondenkbaar in de jaren negentig.

Strauss-Kahn gaf onlangs zelfs een speech waarin hij stelde dat “ongelijkheid landen kwetsbaarder maakt voor financiële crisissen, vooral in landen met een grote financiële sector. Onze research toont ook dat duurzame groei samenhangt met een meer gelijke inkomensverdeling. Dat geldt zowel in de rijke als de opkomende landen. We hebben dus beleid nodig dat ongelijkheid vermindert en een rechtvaardige verdeling van kansen en middelen verzekert. Sterke sociale opvangnetten gecombineerd met progressieve belastingen kunnen marktgedreven ongelijkheid tegengaan.”

Niet echt taal waarmee het IMF leurde de voorbije decennia. Dat was het uitzonderlijke van Strauss-Kahn: dat hij ernstig werd genomen door de geldjongens en tegelijkertijd een progressieve lijn kon vertolken.
Hoe dan ook, het Fonds staat voor grote uitdagingen. ’s Werelds geldsysteem heeft net een bijna-doodervaring achter de rug en blijft labiel en omstreden (bijvoorbeeld de wisselkoersen). Een mondiaal muntsysteem bepaalt voor een stuk de regels van het globale economische spel en heeft invloed op de tewerkstelling, inflatie en fiannciële stabiliteit. Het Fonds is, samen met de G20, het forum waar al die zaken bij elkaar komen en waar toekomstkeuzes moeten worden gemaakt . Keuzes die hopelijk lijden tot een stabieler systeem dat alle landen voldoende kansen biedt. Wie DKS opvolgt, wacht dus een zware taak.

John Vandaele
hoofdredacteur ad interim bij MO Magazine en auteur.

Dit opiniestuk verscheen in DS van 20 mei 2011