images/headerlefonline.jpg
Delen van artikels

De voorbije dagen pleitten Jens Franssen (De Standaard, 28 april) en Alexander Mattelaer (De Standaard, 29 april) voor hogere defensiebudgetten, met de 'Russische agressie' als argument. 'Wie is eigenlijk de agressor in de Oekraïense crisis', vragen Ludo De Brabander en Mario Franssen zich af.

Defensie is de jongste weken meer in de aandacht gekomen door de crisis in Oekraïne. Sommigen spreken over een nieuwe Koude Oorlog. De angst wordt er bij de bevolking ook ingepompt, waarna pleidooien volgen voor meer geld voor defensie.

De verborgen agenda is om Europa meer te doen investeren in het leger, zo de defensie-industrie ter wille te zijn en de Navo te versterken in haar mondiale geostrategische ambities.We beschuldigen de Russen ervan troepen aan de grens met Oekraïne op te stellen en een oorlogspolitiek te voeren.

Zelden hoor je hoe de opeenvolgende Navo-uitbreidingen richting Oost-Europa in Rusland werden ervaren. De druppel was de belofte van de Navo dat ook Georgië en Oekraïne op termijn lid konden worden van de westerse militaire alliantie. Kort na de Koude Oorlog bewoog diezelfde Navo nochtans hemel en aarde om Rusland ervan te overtuigen dat ze helemaal niet van plan was zich in voormalig Warschaupact-gebied te nestelen. Ook de beslissing om een Navo-raketschild uit te bouwen, heeft de spanningen doen oplopen. Ten slotte is er de geplande modernisering van de oude B-61 kernbommen op Europees grondgebied, terwijl de vroegere Warschaupact-tegenhangers van deze bommen al lang uit Oost-Europa zijn teruggetrokken.

Het is opvallend hoe weinig er in ons defensiedebat rekening wordt gehouden met dat soort gevoeligheden. Er wordt ons een beeld voorgeschoteld van een agressief en expansionistisch Rusland, terwijl net de Navo-politiek van de afgelopen decennia expansionistisch en agressief was. Zo zijn we er zelfs in geslaagd om het vertrouwen in de OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) te ondermijnen. De bestaansreden ervan was nochtans het opbouwen van wederzijds begrip en dialoog. Men heeft echter verzuimd om dit orgaan een echte plaats te geven in het Europese veiligheidsdebat.

Hypocriet

Nog een vaak gehoord argument om meer te investeren in defensie is dat onze legers militaire interventies moeten kunnen uitvoeren om de stabiliteit in de wereld te bewaren of mensenrechtenschendingen te voorkomen. In de praktijk zien we precies het omgekeerde gebeuren. Afghanistan, Irak en Libië zijn in een spiraal van geweld terechtgekomen, mee veroorzaakt door de manier waarop in die landen militair is opgetreden. Bovendien zijn we behoorlijk hypocriet in ons humanitaire geweten, want de vluchtelingen van ‘onze’ oorlogen zien we niet graag komen. Conflictgebieden hebben behoefte aan duurzame sociaaleconomische investeringen en een eerlijk handels- en landbouwbeleid, niet aan wapengekletter. Ontwikkelingssamenwerking is dus een belangrijke post. Maar net op dat departement wordt er bespaard, terwijl het ondertussen pleidooien regent om te investeren in defensie.

Prioriteiten

Dat brengt ons bij het laatste punt. Ons Navo-lidmaatschap en het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid verplichten ons substantieel te investeren in het leger. Een interventieleger is een duur leger. Niet alleen wordt gepleit om de F-16’s te vervangen, ook bij de marine en de landmacht zijn er verlanglijstjes. Als we minister van Defensie De Crem zouden volgen, moeten we de komende jaren veertig peperdure gevechtsvliegtuigen aanschaffen. Hij krijgt daarvoor politiek veel gehoor, maar hij heeft geen antwoord op de vraag hoe we dat gaan betalen. Het huidige totale investeringsbudget van het leger is goed voor anderhalf gevechtsvliegtuig, als de keuze op de F-35 valt. Deze aankoop is absurd in het licht van de vele sociale noden. Met het geld voor veertig F-35’s kunnen we maar liefst 60.000 sociale woningen bouwen. Het hangt er dus maar van af waar de prioriteiten worden gelegd. Voor ons is de keuze alvast gauw gemaakt.

Ludo De Brabander en Mario Franssen - (verscheen in gewijzigde vorm in De Standaard op) 2 mei 2014