Het ACV stelt met bitterheid vast dat de ministerraad op 7 mei 2021 tegen het unanieme advies van de sociale partners in besloot de tijdelijke regeling voor verenigingswerk uit te breiden naar nieuwe werknemerscategorieën. Doel is de heropstart van de cultuur-, socioculturele en sportsector een duwtje in de rug te geven. De regering besliste ook het maandbedrag voor bepaalde werknemerscategorieën te verdubbelen en gaat hiermee in tegen het meerderheidsadvies van de Nationale Arbeidsraad. De sociale partners hebben bij herhaling te kennen gegeven zich bewust te zijn van de bijzondere noden in de sportsector, de cultuursector en de sociaal-culturele sector. Ze hebben daarbij aangegeven daartoe samen naar oplossingen te willen zoeken. Maar niet via een derderangsstatuut dat de normale arbeidsbescherming onderuit haalt.
Het voorontwerp heeft als doel volgende socioculturele activiteiten toe te voegen aan het toepassingsgebied van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk:
- Artistieke of kunsttechnische begeleider in de amateurkunstensector, de artistieke en de cultuur-educatieve sector.
- Verstrekker van opleidingen, lezingen, presentaties en voorstellingen over culturele, artistieke en maatschappelijke thema’s in de socioculturele, sport-, cultuur-, kunst-educatieve en kunstsector.
Dit voor de volgende categorieën:
- Animator, leider, monitor of coördinator die sportinitiatie en/of sportactiviteiten begeleidt.
- Sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, sportscheidsrechter, jurylid, steward, terreinverzorger-materiaalmeester, seingever bij sportwedstrijden.
Het ontwerp van koninklijk besluit bepaalt dat het maandbedrag wordt verdubbeld. Dat wil zeggen van 532,50 euro naar 1.065 euro per maand. Dit is beperkt in de tijd en slechts van toepassing voor het derde kwartaal van 2021.
Daarmee legt de regering twee adviezen van de Nationale Arbeidsraad botweg naast zich neer ondanks alle beloftes in het regeerakkoord over meer respect voor het sociale overleg. De sociale partners hebben zich bij herhaling verzet tegen de invoering van een derde statuut, tussen het vrijwilligerswerk en het statuut van werknemer in. Niet in het minst omdat de zogenaamde verenigingswerkers onttrokken worden aan de normale arbeidsbescherming. Dit is niet enkel in strijd met de grondwettelijke principes van non-discriminatie, maar ook met diverse Europese en internationale normen. Het is daarom dat de sociale partners zich hebben geëngageerd voor specifieke activiteiten een oplossing te zoeken via art. 17 van het RSZ-besluit, zodat het wel degelijk blijft gaan om een werknemersstatuut, met respect voor de bij cao overeengekomen lonen.
Specifiek voor de sector van de amateurkunsten komt dit voor de artistieke prestaties bovenop (de zogenaamde kleine vergoedingsregeling, KVR) van de RSZ. Deze regeling is op zich al een regelrecht sociaal schandaal omdat de controlemechanismen ontoereikend zijn. Daarnaast komt nu een tweede circuit tot stand, dat gewoonweg kan gecumuleerd worden en dat nog meer zal bijdragen tot de sluipende degradatie van het werk in de culturele sector.
Een dergelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van de wet over het verenigingswerk kan voor ons niet door de beugel. Hiermee wordt de deur opengezet voor een nieuw arbeidsstelsel dat nog meer onzekerheid biedt. Daar passen we voor. De sociale partners hebben bij herhaling te kennen gegeven zich bewust te zijn van de bijzondere noden in de sportsector, de cultuursector en de sociaal-culturele sector. Ze hebben daarbij aangegeven daartoe samen naar oplossingen te willen zoeken. Maar niet via een derderangsstatuut dat de normale arbeidsbescherming onderuit haalt.