Het GPMI werkt niet. Schaf het af en maak tijd voor kwaliteitsvolle begeleiding
Het Platform GPMI, dat over de taalgrens heen armoedebestrijdingsorganisaties verenigt met vakbonden en beroepsverenigingen van maatschappelijk werkers in OCMW’s, gelooft niet dat kleine aanpassingen in het Geïndividualiseerde Project Maatschappelijke Integratie (GPMI) soelaas bieden. De uitgangspunten achter het GPMI zijn fout. Daarom vragen ze minister Karine Lalieux om het systeem af te schaffen en te investeren in kwaliteitsvolle begeleiding. Het Platform vraagt dat de overheid de structurele oorzaken van armoede aanpakt, niet de mensen die een beroep op het leefloon moeten doen.
Jennifer over haar GPMI
“Bij de aanvraag van mijn leefloon heb ik een GPMI-contract ondertekend. Dat weet ik nu. Op het moment zelf snapte ik daar niets van. Als je niet lang naar school geweest bent, zijn dat soort documenten veel te moeilijk. Ik moest mijn handtekening onder een papier zetten om mijn geld te krijgen. Dat deed ik dan maar. Ik had dat inkomen nodig, anders stond ik op straat. Financieel was het een heel moeilijke periode, maar wat ik me nu nog herinner, is hoe dat wantrouwen van het OCMW mijn binnenkant opvrat.”
Het Geïndividualiseerde Project Maatschappelijke Integratie (GPMI) is het contract dat de meeste leefloonaanvragers moeten ondertekenen van zodra ze hun uitkering ontvangen.
Jennifer was studente toen ze een leefloon aanvroeg. Ondertussen heeft ze haar diploma en is ze aan het werk. Maar vandaag zijn er nog heel wat personen in haar vroegere situatie. In 2020 hadden maar liefst 106.200 mensen in België een GPMI. De min 25-jarigen zijn goed voor bijna de helft van de contracten.
Het leefloon is geen onvoorwaardelijke uitkering. De wet voorziet duidelijk dat aanvragers niet alleen over onvoldoende middelen moeten beschikken en al hun andere rechten uitgeput hebben.
Ze moeten ook aan criteria voldoen gelinkt aan verblijf, leeftijd, nationaliteit, en werkbereidheid. De oorspronkelijke bedoeling van het GPMI was om samen met de leefloongerechtigde deze wettelijke voorwaarden te vertalen naar concrete doelstellingen. Op die manier wou de overheid ervoor zorgen dat personen zich “opnieuw duurzaam in de maatschappij integreren en de weg naar werk terugvinden.” Alleen oogt de realiteit minder rooskleurig dan dat ideaal.
In het uitstippelen van een project tot maatschappelijke integratie wordt nogal eens uit het oog verloren dat de voorwaarden van het leefloon wettelijk bepaald worden.
Vaak zonder er zich van bewust te zijn dat dit niet wettelijk is, worden in de praktijk extra criteria in het GPMI opgenomen. In de GPMI’s die wij onder ogen kregen, variëren deze extra voorwaarden van de aanwezigheid op vrijwillige activiteiten, over de schoolresultaten van de kinderen, tot de verplichting om peuters naar de crèche te brengen. Een OCMW kwam in dit kader zelfs in de media omdat het een verplicht gebruik van anticonceptie in het begeleidingstraject wilde zetten. Uiteraard is dat onaanvaardbaar. Het kan niet de bedoeling zijn dat mensen door het aanvragen van een leefloon inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer moeten tolereren.
Je zou kunnen stellen dat het mensen vrij staat het GPMI niet te ondertekenen, maar dat is theorie. De meeste leefloongerechtigden bevinden zich in een kwetsbare positie waardoor het moeilijk is om met hun maatschappelijk werker in gesprek te gaan.
Dat mag ook niet verbazen. Het leefloon is het laatste vangnet in ons sociaal bestel. Wie ook deze uitkering misloopt, zit zonder inkomen. Die dreiging maakt dat de aanvragers zich volledig afhankelijk voelen van het OCMW. Zoals uit de getuigenis van Jennifer blijkt, begrijpen nogal wat leefloonaanvragers de inhoud en de administratieve taal van het GPMI ook niet. Je kan je niet alleen afvragen of het in die gevallen deontologisch verantwoord is de persoon dit te laten ondertekenen, meer fundamenteel maakt dit alles dat je het GPMI geen echt contract kunt noemen. Daarvoor is de machtsongelijkheid tussen de partijen te groot.
De idee om hun uitkering te verliezen zet een permanente druk op leefloongerechtigden.
Dat is ook uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever. ‘Sancties motiveren mensen om sneller aan het werk te gaan’, luidt de gedachte achter deze strenge aanpak. Maar dat klopt niet. Uit steeds meer wetenschappelijk onderzoek en uit de praktijk blijkt dat het voorwaardelijk maken van de bijstand
niet effectief is. Mensen vinden nu eenmaal veel beter hun weg in de samenleving als ze zich niet onzeker moeten voelen over hun inkomen.
In heel dit verhaal blijft de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het armoedeprobleem trouwens uit beeld. Het GPMI legt alle verantwoordelijkheid bij het individu.
Laat ons dat met een voorbeeld illustreren: een leefloongerechtigde in een grootstad krijgt van het OCMW als voorwaarde in zijn GPMI opgelegd om ‘een meer kwaliteitsvolle woning te vinden, aangepast aan de gezinssamenstelling’. Gezien het grote tekort aan betaalbare en kwaliteitsvolle woningen, zeker voor grote gezinnen, is dit een quasi onmogelijke opdracht. Dat het aantal maatregelen dat de stad ondertussen neemt om deze wooncrisis aan te pakken ver onder de maat ligt, maakt het extra wrang. Het is net de verantwoordelijkheid van een overheid om dit soort structurele oorzaken aan te pakken.
Niemand ontkent dat het overgrote deel van de maatschappelijk werkers in de OCMW’s proberen om mensen met een leefloon zo goed mogelijk te begeleiden. Alleen gaan zij onder een zeer hoge werkdruk gebukt.
Niet alleen kijkt iedereen bij crisissen zoals corona of de wateroverlast hun richting uit. Bovendien is de verantwoordingsplicht van OCMW’s naar de bovenlokale overheden disproportioneel groot. Het GPMI is hierbij geen hulp, wel integendeel. Veel maatschappelijk werkers geven aan dat het hen nog meer tijdrovend papierwerk bezorgt.
Leefloongerechtigden zien weinig heil in het GPMI. Ook maatschappelijk assistenten treden hen bij om het GPMI te schrappen. Dat is een belangrijke vaststelling nu er een evaluatie van het GPMI op tafel van de federale overheid ligt.
Karine Lalieux, de bevoegde minister voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, heeft aangegeven dat ze naar mensen op het terrein wil luisteren, en in de eerste plaats naar mensen in armoede zelf. Het Platform, dat over de taalgrens heen armoedebestrijdingsorganisaties verenigt met vakbonden en beroepsverenigingen van maatschappelijk werkers in OCMW’s, gelooft niet dat kleine aanpassingen soelaas bieden. De uitgangspunten achter het GPMI zijn fout. Daarom zullen wij de minister vragen om de moed te hebben om het af te schaffen en te investeren in kwaliteitsvolle begeleiding. We verwachten dat de overheid de structurele oorzaken van armoede aanpakt, niet de mensen die een beroep op het leefloon moeten doen.
Ondertekenaars
Griet Vielfont en Floor Michielsen (SAAMO), Geert Schuermans (SAM vzw), Caroline Van der Hoeven (Belgisch Netwerk Armoedebestrijding), Dora De Sorte (Federatie van Vlaamse OCMW Maatschappelijk Werkers), Heidi Degerickx (Netwerk tegen Armoede), Fatiha Dahmani (ACV Puls), VLAams STRaathoekwerk Overleg, Koen Trappeniers (Welzijnszorg), Christine Mahy (Réseau Wallon de Lutte contre la Pauvreté), Jean Peeters (Front des sans domiciles), Sébastien Gratior (socioloog), Ligue des droits humains