Koopkrachtplakkaat

EnergieplakkaatC

173646265 10222054268599783 1356797931624160070 n

Delen van artikels

De Raad van Bestuur van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft de conclusies goedgekeurd van het Committee on Freedom of Association (CFA) over de klacht tegen loonnormwet die de het ACV samen met de steun van de twee andere Belgische vakbonden heeft ingediend. De CFA concludeert dat de loonnormwet onverenigbaar is met de vrijheid van collectieve onderhandelingen (IAO conventie 98). Als gevolg van deze bevindingen heeft de CFA de regering verzocht "de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de sociale partners vrij kunnen beslissen over de criteria waarop zij hun onderhandelingen over intersectorale loonontwikkelingen en de resultaten van deze onderhandelingen baseren". Dit is een bom onder de loonnormwet.

Het CFA is een van de toezichthoudende organen van de IAO. De samenstelling is tripartiet, met vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en regeringen. Dit comité is verantwoordelijk voor het toezicht op de eerbiediging van de vrijheid van vereniging en de vrijheid van collectieve onderhandelingen.

Hoewel de conclusies van het CFA niet juridisch bindend zijn, geven de tripartiete samenstelling van dit controleorgaan en de daaropvolgende goedkeuring van de conclusies door de Raad van Bestuur van de IAO - waarin de Belgische regering momenteel zetelt - een aanzienlijk gewicht aan de aangenomen conclusies. De Belgische regering heeft de plicht daarnaar te handelen. Zoals de minister van Buitenlandse Zaken onlangs in een commissie van het federale parlement opmerkte: "België is een van de negen stichtende leden van de IAO en heeft een zetel van drie jaar in de raad van bestuur van de organisatie. Zij heeft de IAO en haar normenstelsel altijd gesteund”. Het is nu tijd dat de regering de daad bij het woord voegt en gevolg geeft aan de conclusies van het CFA door een einde te maken aan de aanzienlijke beperking van de mogelijkheden van de sociale partners om autonoom te onderhandelen over de ontwikkeling van het loonniveau in de particuliere sector door de wet van 1996 te herzien.

Het is ondenkbaar dat de Belgische regering zich verschuilt achter de weigering van de Belgische werkgeversorganisaties om loonnormwet te wijzigen. De Belgische regering moet Conventie 98 van de IAO en de conclusies van het CFA, die zij zelf in de Raad van Beheer van de IAO heeft aangenomen, eerbiedigen. Zij kan zich niet verschuilen achter het standpunt van de Belgische werkgeversorganisaties, een standpunt dat niet wordt gedeeld door de werkgeversvertegenwoordigers in het CFA en de Raad van Bestuur van de IAO.

Indien de regering niet resoluut optreedt, zullen de vakbonden de schending van Verdrag 98 door de Belgische regering blijven aanklagen zolang de loonnormwet niet is gewijzigd. Nationale rechters zullen rekening moeten houden met de bevindingen van het CFA betreffende de niet-overeenstemming van de loonnormwet met conventie 98.


Belangrijkste elementen uit de conclusies van de IAO (https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_norm/---relconf/documents/meetingdocument/wcms_860243.pdf)

Deze fundamentele vrijheid om collectief te onderhandelen is vastgelegd in IAO-verdrag nr. 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen (1949). Dit is een fundamenteel IAO-verdrag dat alle lidstaten moeten naleven, ook al hebben ze het niet geratificeerd. België heeft het verdrag echter op 10 december 1953 geratificeerd.

De regering-Michel heeft de fundamentele beginselen van dit IAO-verdrag echter uit het oog verloren door collectieve onderhandelingen over lonen uit te sluiten. Daarom hebben de vakbonden zich in december 2021 tot het CFA gewend en een klacht ingediend tegen de Belgische regering, die deze wettelijke regeling handhaaft ondanks de duidelijke onverenigbaarheid ervan met de beginselen van de vrijheid van collectieve onderhandelingen.

Het CFA is van mening dat "de beschreven elementen wijzen op het bestaan van een aanzienlijke beperking van het vermogen van de sociale partners om zelfstandig te onderhandelen over de ontwikkeling van het loonniveau in de particuliere sector"

Zoals het CFA in herinnering brengt, "is het aan de partijen om te bepalen over welke onderwerpen moet worden onderhandeld en [...] [de] criteria waarmee de partijen rekening moeten houden bij de vaststelling van de lonen (stijging van de kosten van levensonderhoud, productiviteit, enz.) is een zaak waarover zij onderling moeten onderhandelen". De CFA is van mening dat "maatregelen die eenzijdig door de autoriteiten worden genomen om de reikwijdte van de onderhandelbare onderwerpen te beperken, vaak onverenigbaar zijn met Verdrag nr. 98".

De CFA herinnert er ook aan dat "indien een regering, in naam van een stabilisatiebeleid, van oordeel is dat de lonen niet vrij kunnen worden vastgesteld via collectieve onderhandelingen, een dergelijke beperking moet worden toegepast als een uitzonderlijke maatregel, beperkt moet blijven tot het essentiële, niet langer dan een redelijke termijn mag duren en gepaard moet gaan met passende waarborgen ter bescherming van de levensstandaard van de werknemers".

Het CFA merkt op dat "de om de twee jaar vastgestelde loonnorm weliswaar per definitie niet permanent is, maar dat het mechanisme dat de vaststelling ervan mogelijk maakt en dat het voorwerp uitmaakt van de onderhavige klacht, daarentegen van permanente toepassing is in de tijd, aangezien het krachtens de geldende wetgeving voor onbepaalde tijd de opeenvolgende operaties voor de vaststelling van de maximummarge voor de ontwikkeling van de loonkosten regelt"

Naar aanleiding van deze bevindingen verzoekt het CFA de regering "de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de sociale partners vrij kunnen beslissen over de criteria waarop zij hun onderhandelingen over de loonontwikkeling op intersectoraal niveau baseren en over de resultaten van deze onderhandelingen".