Opinie - Kan Congo de wereld redden?
Het bos is hot. Deze week vaardigde de EU een richtlijn uit die producten verbiedt die tot stand kwamen op basis van ontbossing. Dezelfde dag plantte BOS+ op Vlaamse overheidsgrond een illegaal bosje ergens in de Vlaamse - werelds biodiversiteit en de echte hotspots van biodiversiteit zijn…de regenwouden. Het zijn bovendien de longen van de wereld omdat ze veel CO2 uit de lucht opnemen.
De krachtigste long van de wereld is niet langer de veel gekender Amazone, maar … het Centraal-Afrikaanse woudbassin. Wetenschappelijk onderzoek, onder meer door researchers van de Universiteit Gent, heeft immers aangetoond dat tussen 2010 en 2020 dat bassin goed was voor een jaarlijkse opname van 0,37 Gigaton CO2 tegen 0,25 gigaton voor de Amazone. De reden is dat de CO2-opname per hectare de voorbije dertig jaar in Afrika omzeggens constant is gebleven - een daling van 670 naar 630 kilogram - terwijl ze in de Amazone gedaald is van 530 kg naar 230 kg per hectare. Er sterven veel meer bomen in het Amazonewoud omdat het er warmer en droger is, verklaren experten. Daardoor is Afrika belangrijker geworden dan de Amazone als koolstofzuiger, ook al blijft die laatste een grotere oppervlakte hebben.
Als je daar ook nog de opslag van koolstof in de bomen en de moerassige ondergronden bijtelt, dan zou het verdwijnen van het Centraal-Afrikaanse woud neerkomen op tien keer de mondiale CO2-emissies van 35 miljard gigaton CO2. Kortom, we hebben er alle belang bij om dit woud in stand te houden. En toch, momenteel gaat er jaarlijks meer dan 1 procent van verloren. Als het zo voortgaat, is het verdwenen tegen eind deze eeuw. De nieuwe EU-richtlijn zal daar weinig aan verhelpen. De ontbossing in Centraal-Afrika is immers, anders dan in de Amazone, het gevolg van de levenswijze van de bevolking – die leeft van het woud.
De situatie in de Democratische Republiek Congo waar 70 procent van dat woud zich bevindt, maakt dat duidelijk. Congo telt nu zo’n 90 miljoen mensen. Tegen 2050 verwachten de Verenigde Naties 200 miljoen Congolezen en tegen eind deze eeuw 400 miljoen. Congo telt met een jaarlijkse toename van drie procent een der snelst groeiende bevolkingen ter wereld.
En die bevolking heeft het woud nodig. De voornaamste energiebron van het land, houtskool, bestaat uit verbrande bomen van dat woud. Rond elke stad is de voorbije decennia een groeiende houtskoolindustrie ontstaan – de witte zakken met houtskool ofte makala zijn alomtegenwoordig. Maar het woud is ook de voornaamste bron van vruchtbare landbouwgrond. Sinds eeuwen bedrijven boeren er zogenaamde zwerflandbouw waarbij ze een stuk woud kappen, het laten drogen en vervolgens in brand steken waarbij de as als mest fungeert. Dat was eeuwenlang een vrij rationele aanpak om aan vruchtbare landbouwgrond te komen. Zolang er maar tien miljoen Congolezen waren, kon het woud zich herstellen; boeren kwamen pas dertig jaar later terug naar dezelfde plek waardoor het woud zich kon herstellen. Nu daarentegen komt zwerflandbouw steeds meer neer op ontbossing. Het woud is voor de mensen ook de apotheek, de bron van bouwmaterialen en van eiwitten (rupsen en wild, wat ook weer soorten bedreigt)…
De druk van de bevolking op het regenwoud is dus groot. Als we willen dat de Congolezen niét doen wat de meeste volkeren op aarde intussen al gedaan hebben – hun natuurlijke bossen kappen – zal de wereldgemeenschap hen moeten helpen om welvaart te realiseren zonder dat ze hun woud kappen.
Dat zal geld kosten. De wereld wordt zich dat stap voor stap bewust. Voor MO* onderzocht ik hoeveel geld er naartoe gaat. De voorbije vijf jaar bedroegen de effectieve bestedingen jaarlijks zo’n 100 miljoen dollar – één dollar per Congolees. Het leeuwendeel daarvan kwam van het Centraal-Afrikaans BosInitiatief (CAFI) waar ook België maar vooral Noorwegen toe bijdraagt.
We onderzochten tevens wat er met die middelen gebeurt. Een goede veertig miljoen dollar, goeddeels afkomstig uit de EU en Duitsland, gaat naar het beheer van de natuurparken waarvan sommige groter dan België zijn. De rest gaat naar grote provinciale projecten die op allerlei manieren de ontbossing tegengaan. Ik ben het project in de provincie Mai Ndombe (vier keer België) gaan bezoeken. Er was 40 miljoen dollar te besteden. Mijn indruk is dat die middelen in belangrijke mate effectief op het terrein besteed worden. Het meest succesvol zijn de plantages van vooral snelgroeiende bomen in savannegebieden. Die laten toe om na zeven jaar houtskool te produceren, wat de druk op het woud vermindert. Het project probeert tevens de bestaande landbouw te verrijken met nieuwe teelten als cacao of verbeterde palmbomen of maniokvariëteiten. Dat moet het inkomen van de boeren verhogen door bestaande landbouwgronden intensiever te gebruiken. Boeren die op hun plantage werken hebben minder tijd om naar het woud te trekken. Dorpen in woudzones worden ook vergoed om een deel van hun bos te beschermen. Dat is nog pril. We bezochten zo’n beschermd stuk bos en zagen dat de grenspaaltjes waren omgevallen…
Uit mijn onderzoek trek ik enkele besluiten. Een. De middelen raken in belangrijke mate op het terrein. Dat heeft er onder meer mee te maken dat het geld beheerd wordt door structuren waarin Congolezen en internationals samen zetelen. Twee. Dit zijn niet meer dan interessante eerste stappen. Dit is een grootse opdracht op lange termijn. De vrees is dat de donoren, hun traditie getrouw, na enkele jaren nieuwe projecteinders opzoeken. Dat zou spijtig zijn. Als we willen dat de eerste long van de wereld het overleeft, zullen Congolezen en internationals samen moeten werken op de lange termijn. Drie. Er zal meer geld nodig zijn. Denken we echt dat één dollar per Congolees zal volstaan om hen te motiveren om niet te doen wat zowat alle volkeren hen voordeden: hun natuurbossen kappen? De Congolese regering zelf ziet het veel groter. Ze diende in 2021 bij het klimaatverdrag een bijdrage in die 41 miljard dollar zou kosten. Dat lijkt een overdrijving in de andere richting. Er moet een tussenweg gevonden worden opdat Congo de pays solution kan worden die het beweert te willen zijn.
John Van Daele
Deze opinie verscheen eerder in De Standaard