In Vlaanderen spreken we sinds 1 januari 2019 niet meer over kinderbijslag maar over het Groeipakket. Een gevolg van de zesde staatshervorming waardoor bevoegdheden en budgetten op het vlak van gezinsbijslagen werden overgeheveld naar de deelregeringen. Sindsdien is Vlaanderen dus verantwoordelijk voor de uitbetaling van ongeveer 3,9 miljard euro aan kinderbijslag voor 1,6 miljoen kinderen, ofwel bijna 900.000 gezinnen. Dit maakt van het Groeipakket één van de belangrijkste beleidsmiddelen om in te zetten in de strijd tegen kinderarmoede.
Vlaanderen had 2 jaar geleden dus een unieke kans om een nieuw kinderbijslagsysteem op poten te zetten. Een kans om het kinderbijslagsysteem eenvoudiger, gerichter en eerlijker te maken. Want, zo blijkt uit onderzoek van het Centrum voor Sociaal Beleid, ondanks de robuustheid van het vroegere systeem (tijdens crisisperiodes bleef deze tak van de sociale zekerheid vaak buiten schot) werden de uitgekeerde bedragen steeds minder toereikend om de minimale kosten en behoeften van kinderen op te vangen. Heeft de Vlaamse Regering die kans gegrepen?
Vlaanderen had 2 jaar geleden een unieke kans om een nieuw kinderbijslagsysteem op poten te zetten.
Een evaluatie, ingeschreven in het regeerakkoord 2019-2024 door de huidige Vlaamse Regering, moest hierover duidelijkheid verschaffen. In de Commissie Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding van het Vlaams Parlement verwees minister Beke er bijna systematisch naar: hét evaluatierapport. Begin maart was het dan zover, plots verscheen een communicatie van de minister waarin hij de fundamenten van het Groeipakket prees en slechts enkele kleine bijsturingen aankondigde. Kijk, leek hij daarmee te zeggen, alles blijkt in orde, gewoon een paar details goed zetten en we kunnen verder. Vreemd, want eind april volgen er nog hoorzittingen met experten en middenveldorganisaties over het rapport.
Is de evaluatie werkelijk de heilige graal en zijn de fundamenten van het Groeipakket daadwerkelijk zo sterk dat er geen structurele aanpassingen meer moeten gebeuren? Wij doorploegden het 162 pagina’s tellende evaluatierapport (zie hier), maar bleven achter met een teleurstellend gevoel.
EVALUATIERAPPORT OF JAARVERSLAG?
De evaluatie van het agentschap Opgroeien in samenwerking met het VUTG (Agentschap Uitbetaling Groeipakket) en de uitbetalers (FONS, Infino, Kidslife Vlaanderen, My Family en Parentia) geeft ons een gedetailleerd beeld van anderhalf jaar Groeipakket, van begin 2019 tot en met juni 2020. De 162 pagina’s zijn opgedeeld in 14 hoofdstukken waarin telkens een onderdeel van het Groeipakket aan bod komt. Elk hoofdstuk slaat je om de oren met cijfers en feiten over de verschillende toeslagen, over IT-systemen en over budgettaire kaders. Een heel interessante analyse van het agentschap Opgroeien – daar niet van – maar sterk afgelijnd binnen het huidige beleidskader. Als lezer krijg je de indruk dat je eerder een jaarverslag aan het lezen bent dan een evaluatierapport.
Het moet gezegd, het agentschap geeft ook enkele terechte pijnpunten weer en maakt daar een aantal beleidsaanbevelingen voor op: zoals de doorstroming van gegevens naar lokale besturen, de situatie van Niet Begeleide Minderjarige Vreemdelingen (NBMV’s) of de zorgtoeslagevaluatie. Maar verder dan kleine bijsturingen in een aantal onderdelen van het Groeipakket geraakt men niet. Wat met de olifant in de kamer, de impact van de nieuwe kinderbijslag op armoede? Of wat met de zin of onzin van de verschillende participatietoeslagen (zie verder)?
Wat met de olifant in de kamer, de impact van de nieuwe kinderbijslag op armoede?
Het is typisch aan een jaarverslag dat bij de opmaak ervan vooral intern wordt gewerkt op basis van eigen cijfers en gegevens binnen het agentschap of departement. Maar van een evaluatierapport verwacht je op z’n minst de input van het middenveld, dat nauw betrokken is met de ouders en de kinderen, of van de academische wereld, die dag in dag uit de voor –en nadelen van het Groeipakket onderzoekt. Het evaluatierapport kampt met andere woorden met een sterk democratisch deficit. Het middenveld wordt ondertussen onrustiger.
De input van het middenveld en academici zullen nu pas na de evaluatie gegeven worden op de hoorzittingen eind april en begin mei in de Commissie WVGA van het Parlement. Of er ook rekening gehouden gaat worden met hun insteken lijkt twijfelachtig. Minister Beke blijft herhalen dat ‘de fundamenten sterk staan’ en structurele aanpassingen niet nodig zijn.
HET BELANG VAN VERTICALE SOLIDARITEIT
Eén van die fundamenten van het Groeipakket is de balans tussen horizontale en verticale solidariteit. Horizontaal wil zeggen dat de hele bevolking mee bijdraagt aan de financiële kosten voor het opvoeden van alle kinderen (van kind-arme naar kind-rijke gezinnen). Verticaal betekent dat men rekening houdt met gezinnen die moeten rondkomen met een laag inkomen aan de hand van extra toeslagen (van rijk naar arm). Dit samenspel van universaliteit (horizontaal) en selectiviteit (verticaal) maakt van het Groeipakket een progressief kinderbijslagsysteem dat door heel de bevolking gedragen wordt. Beide solidariteitsvormen zijn essentieel voor het succes van het Groeipakket.
Maar wat blijkt, met de invoering van het nieuwe systeem blijkt de horizontale verdeling veel groter dan de verticale verdeling (Sampol). Mensen met kinderen genieten in andere woorden ruim van de steun (horizontaal) maar voor lage inkomens is er verhoudingsgewijs net minder steun (verticaal). Dat vertaalt zich enerzijds in de structuur van het Groeipakket: een hoog basisbedrag (166,46 euro/kind), maar tegelijk in een beperkt effect op het armoederisico (armoedetoetsen 2016 en 2017) en een beperkte selectiviteit in het systeem (kleutertoeslag, afschaffen toeslag eenoudergezinnen…). Een structuurkeuze die zich helaas ook vertaalt in de armoedecijfers in Vlaanderen en meer specifiek in de kansarmoede-index van Kind en Gezin (14,03% voor het Vlaamse Gewest).
Wat de minister ook mag beweren, er is nog veel ruimte om het beter te doen en zeker op het vlak van herverdeling.
Wat de minister ook mag beweren, er is dus wel nog veel ruimte om het beter te doen en zeker op het vlak van herverdeling. Het evaluatierapport van het agentschap Opgroeien blijft hierover heel erg op de vlakte. Er werd geen nieuwe berekening gedaan omdat die “enkel zinvol zouden zijn indien er nieuwe beleidskeuzes worden gemaakt en/of indien de empirische basis van het simulatiemodel verbeterd zou zijn”. De armoedetoets van Van Lancker, Vinck en Cantillon uit 2016 en de armoedetoets van Decoster en Vanheukelom uit 2017 blijven de referentie. De resultaten daaruit waren nochtans niet om over naar huis te schrijven. Met winnaars (éénkindgezinnen) en verliezers (grote gezinnen en eenoudergezinnen) was de grootste conclusie: een globaal armoedeneutraal resultaat. Het is ronduit beschamend dat een evaluatierapport geen grondige armoede-evaluatie brengt, de bestaande cijfers tracht te nuanceren en, nog belangrijker, geen oplossingen brengt om kinderarmoede aan te pakken.
Nochtans bestaan er voldoende handvaten binnen het Groeipakket om het geheel ‘verticaler’ te trekken en effectief in te zetten als armoedebestrijdingsmiddel. Een sterke herverdelende factor is een voorwaarde voor het succes van de nieuwe kinderbijslag. Het is zoals Wim Van Lancker in een recente opinie schreef: “de beste kinderbijslagsystemen geven ondersteuning aan iedereen, maar geven fors meer aan wie het meer nodig heeft”.
DE HEFBOMEN IN HET GROEIPAKKET
Als het evaluatierapport niet met aanpassingen of oplossingen komt dan geven we met plezier onze eigen voorstellen voor een eerlijker kinderbijslagsysteem. Geen schrik, wij eisen geen revolutie van het systeem (afschaffing en elders inzetten van middelen) maar een reformatie (gerichte aanpassingen). Zodat de Vlaamse Regering de kans, die ze in de transitie naar het Groeipakket heeft laten liggen, vandaag kan goedmaken. Vier voorstellen:
Eén: Een verhoging van de sociale toeslagen
De extra’s voor arme gezinnen oftewel de sociale toeslagen binnen het oude en het nieuwe kinderbijslagstelsel verschillen grondig van elkaar. In het nieuwe Groeipakket heeft men gekozen voor inkomensselectiviteit i.p.v. categoriale selectiviteit waardoor de toekenning niet meer afhangt van het statuut van de ouders maar van het inkomen.
Volgens het evaluatierapport krijgen nu 364.019 kinderen, of 186.330 gezinnen, maandelijks een sociale toeslag (situatie 30 juni 2020). Ongeveer dubbel zoveel kinderen ten opzichte van de oude kinderbijslag hebben daarmee recht op een sociale toeslag. De keuze voor automatische toekenning en inkomensselectiviteit blijken alvast goede beslissingen te zijn.
Volstaan de bedragen van de sociale toeslagen om gezinnen vooruit te helpen? Wel, het is en blijft een belangrijke steun, maar de bedragen volstaan niet voor kwetsbare gezinnen om tegemoet te komen aan de afschaffing van de rang- en leeftijdstoeslagen uit de oude kinderbijslag. Dat blijkt uit een onderzoek van Vermeylen, Penne, Vinck en Goedeme naar de kostendekkingsgraad van de kinderbijslag na de zesde staatshervorming. In hun conclusie zijn ze duidelijk: ofwel worden de sociale toeslagen verhoogd ofwel worden de kosten van een kind gereduceerd.
Deze onderzoekers staan niet alleen in hun pleidooi voor sterkere sociale toeslagen. Tal van academici (Bea Cantillon, Wim Van Lancker, …), armoedeorganisaties en speciaal opgericht coronacommissies (Taskforce Kwetsbare Gezinnen en het Maatschappelijk Relancecomité) pleiten voor hogere sociale toeslagen binnen het Groeipakket. Het helpt de meest kwetsbare gezinnen die het extra zwaar hebben in de coronacrisis en het heeft meteen een impact op de armoedecijfers. Het is dan ook moeilijk te begrijpen dat het evaluatierapport, en bij uitbreiding de minister, geen wijzigingen in de sociale toeslagen aanbevelen.
Twee: Welvaartsvaste bedragen
Het welvaartsvast maken van de bedragen komt minder aan bod in de discussies over het Groeipakket. Nochtans mag het belang ervan niet onderschat worden. Zo lezen we in een onderzoek van het Centrum voor Sociaal Beleid uit 2013 dat de hoogte van de kinderbijslag door de niet- welvaartskoppeling na verloop van tijd minder belangrijk geworden is in het inkomenspakket van de ouders. De impact van de kinderbijslag op het armoederisico bij kinderen is dus historisch verminderd.
Het gaat om een historische keuze die tot op vandaag doorwerkt en behouden blijft in het nieuwe Groeipakket. Daarnaast voerde de Vlaamse Regering nog twee indexsprongen in om het nieuwe stelsel te financieren, in 2015 en in 2017, samen goed voor 140 miljoen euro. Dit koopkrachtverlies en het welvaartsverlies van afgelopen jaren, beide minder bekend bij het grote publiek, hebben grote gevolgen gehad voor de armoedebeperkende rol van het Groeipakket. Ondertussen blijven de opvoedingskosten voor kinderen wel stijgen.
Willen we van het Groeipakket een armoede-instrument bij uitstek maken dan moeten dus niet alleen de sociale toeslagen flink omhoog, maar dan moeten de bedragen ook welvaartsvast gemaakt worden, net als ons loon geïndexeerd en stijgt op basis van IPA-onderhandelingen.
Drie: De kleutertoeslag en de kinderopvangtoeslag
De kinderopvangtoeslag en de kleutertoeslag zijn een onderdeel van de derde pijler van het Groeipakket: de participatietoeslagen. Respectievelijk goed voor 11 miljoen euro en 18 miljoen euro. Zoals de naam verraadt moeten de kinderen participeren aan de kinderopvang of het kleuteronderwijs om recht te hebben op de toelage. Dat het gedrag van ouders wordt gekoppeld aan het al dan niet ontvangen van deze toeslagen is trouwens een kwalijke evolutie (zie vorige blog).
De kinderopvangtoeslag is dus voor gezinnen die hun kinderen naar de niet-inkomensgerelateerd kinderopvang brengen. Daarmee krijgen ze recht op 3,29 euro per kind, per opvangdag. In een eerdere blog kaartten we al aan dat de toeslag het toonbeeld is van een Matheuseffect. Hoe hoger het inkomen, hoe meer men gebruik maakt van niet-inkomensgerelateerde kinderopvang waar men vervolgens een toeslag voor krijgt. Deze 11 miljoen euro kan dus gerichter ingezet worden voor kinderen uit kwetsbare gezinnen.
De kleuterpremie is een premie van 135,25 euro voor gezinnen met kleuters van 3 jaar en kleuters van 4 jaar die voldoende aanwezig zijn op school (respectievelijk 150 halve schooldagen en 185 halve schooldagen). Als het doel van de premie erin bestaat om kleuters zo veel mogelijk richting de kleuterschool toe te leiden dan lijkt ons dat verloren moeite en geld. In het schooljaar 2018-2019 lag dat percentage al op 96,5% voor 3-jarigen en 97,2% voor 4-jarigen. Bovendien toont het evaluatierapport geen duidelijke impact op de participatie van kinderen. Opnieuw kan men dit budget van 18 miljoen euro gerichter inzetten op kwetsbare gezinnen.
Vier: Gerichte selectiviteit
Alle kinderen hebben recht op kinderbijslag maar niet alle kinderen hebben nood aan evenveel ondersteuning. Daarom bestaat het Groeipakket uit selectieve toeslagen die gericht worden toegewezen aan gezinnen met een extra ondersteuningsnood – de verticale solidariteit.
Maar er schort iets aan de keuzes die werden gemaakt en dat merken we zoals al gezegd aan de armoedecijfers, maar ook aan de vele klachten van gezinnen. Zo zijn er de klachten over de wezen –en halfwezentoeslag. Als een kind één van zijn ouders of beide ouders verliest dan kijkt men naar de sterfdatum en niet meer naar de geboortedatum. Met als gevolg dat sommige gezinnen tot enkele honderden euro’s per maand verliezen. Maar evengoed over de zorgtoeslagen kwamen klachten binnen over lange wachttijden tot meer dan 100 dagen. Het evaluatierapport erkent de problemen en stelt enkele beleidsaanbevelingen voor. Hopelijk rekent de minister dit tot een van zijn ‘kleine aanpassingen’.
Tot slot is het belangrijk om onze blik te richten op de selectiviteit binnen de sociale toeslag en de schooltoeslag. Via beide toeslagen krijgen gezinnen met een laag inkomen een extra financiële ondersteuning. Voor de sociale toeslagen moeten gezinnen voldoen aan één van de twee grensbedragen: 31.605,89 euro en 62.424 euro. Inkomens onder en tussen deze grenzen hebben recht op een sociale toeslag. Bij de schooltoeslag worden nog extra factoren buiten het inkomen meegenomen in de berekening zoals het aantal personen ten laste, telkens gekoppeld aan punten. Het aantal punten bepaalt de hoogte van de maximale inkomensgrens (1 punt: 34.662,51 euro, 2 punten: 42.403,39 euro…).
Maar wat blijkt nu uit het evaluatierapport? In beide toeslagen bestaat er een groeiende groep middeninkomens die een steeds grotere hap uit het budget krijgen. Op kruissnelheid voor de sociale toeslag zelfs 145 miljoen euro. Uiteraard moet het Groeipakket er voor iedereen zijn maar binnen de sociale toeslag en de schooltoeslag toch liefst iets meer voor de laagste inkomens. Daarom stellen we voor om binnen de sociale toeslag te werken met meer dan twee inkomensgrenzen. Op die manier kunnen gezinnen die net buiten de bestaande grenzen vallen ook een sociale toeslag ontvangen en kunnen we de middelen meer richten op de laagste inkomens. Daarnaast is het volgens ons noodzakelijk om binnen de sociale toeslag en de schooltoeslag de aandacht te vestigen op de situatie van grote gezinnen en alleenstaande ouders. Deze twee categorieën gaan er door de invoering van het Groeipakket niet op vooruit.
CONCLUSIE
Het evaluatierapport heeft het debat over het Groeipakket aangewakkerd en dat is goed. Maar de resultaten en aanbevelingen zijn teleurstellend en onvoldoende. Willen we de vermindering van kinderarmoede ernstig nemen dan zullen we de sociale toeslagen moeten verhogen. Willen we de bedragen in de tijd beschermen dan moeten we welvaartsvastheid invoegen. Willen we een Groeipakket dat de kosten van kinderen sterker opvangt dan hebben we nood aan meer selectiviteit. Zonder bijsturingen geen Groeipakket zonder groeipijnen.
Bron: https://abvv-experten.be/sociale-bescherming/de-groeipijnen-in-het-groeipakket/