Erwin Cornelis
Het laaghangend fruit lijkt geplukt. Nu begint het echte werk voor de energie-efficiëntie van de grootindustrie. - © Matthew Henry
Onlangs publiceerde de Commissie Energiebeleidsovereenkomst (EBO) het langverwachte jaarverslag over de energieconvenanten. Die convenanten zijn het voornaamste instrument van de Vlaamse overheid om de energie-efficiëntie van de grootindustrie te verbeteren. Het rapport geeft aan dat de onderzochte bedrijven steeds minder energie besparen en dat is zorgwekkend. In 2022 wil de Vlaamse overheid nieuwe energiebeleidsconvenanten afsluiten. Een hoger ambitieniveau dringt zich op.
Energiebeleidsovereenkomsten: hoeksteen van het Vlaams industrieel energie-efficiëntiebeleid
Om de energie-efficiëntie in de industrie te verbeteren, hanteert Vlaanderen een specifiek instrument: de energiebeleidsovereenkomsten. Dit instrument richt zich tot de 400 grootste bedrijven en loopt van 2015 tot en met 2022.
Bedrijven die tot deze overeenkomsten toetreden - ze zijn daartoe niet verplicht - moesten tweemaal een energieaudit doorvoeren, een eerste maal in 2015 en een tweede keer in 2019, waarna ze drie jaar de tijd gekregen hebben om technisch en economisch haalbare energiebesparende maatregelen door te voeren.
Als tegemoetkoming moeten de bedrijven dan minder accijnzen betalen op elektriciteit en aardgas. Sommige bedrijven krijgen ook een compensatie voor de CO2-kost die elektriciteitsbedrijven aan hen doorrekenen.
Eind 2020 waren in totaal 348 bedrijven toegetreden, samen vertegenwoordigen ze ruim 80% van het industrieel energieverbruik. Deze energiebeleidsovereenkomsten zijn de opvolgers van de convenanten, die van begin 2000 tot eind 2014 liepen.
Magere resultaten
Recent werd het jaarverslag 2019 over deze energiebeleidsovereenkomsten gepubliceerd. Het rapport geeft een inzicht in de mate waarin de toegetreden bedrijven hun energie-efficiëntie in 2019 hebben verbeterd ten opzicht van de voorgaande jaren en hoe ze dat nog zullen doen tot eind 2022. De tendensen zijn helaas niet hoopvol.
De bedrijven hebben van 2014 tot en met 2017 hun energie-efficiëntie elk jaar met 0,9% verbeterd. Dat is in lijn met de verbetering die ze van 2002 tot en met 2014 hebben gerealiseerd.
Maar wat blijkt? Vanaf 2017 is de tendens gekeerd en is de energie-efficiëntie van de bedrijven twee jaar op rij met 0,6% per jaar verslechterd. Vooral de grootste bedrijven laten het afweten. Zo is de energie-efficiëntie van de raffinaderijen en de staalindustrie sinds 2015 niet meer verbeterd.
Toch concludeert de Commissie Energiebeleidsovereenkomsten dat “dat de bedrijven hun engagement ruimschoots ingevuld hebben door het uitvoeren van energie-efficiënte maatregelen”.
Ook na 2019 is er niet veel verbetering te verwachten. De bedrijven geven aan om van 2019 tot 2022 jaarlijks 4 petajoule primaire energie te zullen besparen. Dat komt ongeveer overeen met het energieverbruik van de gemeente Mol. Maar dat is ook wel minder dan wat ze tussen 2014 en 2019 bespaarden, namelijk 5,5 petajoule primaire energie per jaar.
Bedrijven die investeren in de toekomst mogen overheidssubsidie krijgen, op voorwaarde echter dat die in relatie staat met de resultaten en op voorwaarde dat er transparant over wordt gerapporteerd.
Intransparantie troef
Waar het jaarverslag helemaal niet over rept, is hoeveel financiële tegemoetkomingen al deze bedrijven krijgen voor deze magere resultaten. Het jaarverslag van de Waalse tegenhanger, les Accords de Branches, heeft hier wel een hoofdstuk over, hoewel ook niet voor elk voordeel bedragen worden meegegeven. BBL onderzocht in 2020, samen met Greenpeace en RESET.Vlaanderen over welke bedragen het gaat. Dit bracht voor ruim 200 miljoen euro per jaar aan financiële tegemoetkomingen aan het licht.
Deze financiële voordelen worden berekend op het energieverbruik. De bedrijven krijgen dus steun voor de energie die ze verbruiken, terwijl ze beloond moeten worden voor de energie die ze besparen. De wereld op zijn kop dus.
Dringende omslag nodig
Een radicale omslag dringt zich op. In eerste instantie voor de industrie zelf, die in de komende dertig jaar tijd - dat komt overeen met één investeringscyclus - moet evolueren naar volledige klimaatneutraliteit. De sector zal hierbij alles uit de kast moeten halen: het herdenken van de producten die ze maken en de processen waarmee ze worden gemaakt, aangevuld met verdere investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.
Maar ook de energiebeleidsovereenkomsten moeten anders. Ze moeten de focus verleggen van investeringen die op maximum vijf jaar worden terugverdiend naar radicale hervormingen. Tien jaar geleden al vroeg de Nederlandse overheid in het kader van hun energiebeleidsovereenkomsten aan de verschillende sectoren om routekaarten naar 2030 uit te tekenen. Deze vormden een leidraad voor het Nederlands industrieel beleid. Daar nemen we beter een voorbeeld aan.
Tot slot moeten de tegemoetkomingen radicaal anders. Bedrijven die investeren in de toekomst mogen overheidssubsidie krijgen, op voorwaarde echter dat die in relatie staat met de resultaten en op voorwaarde dat er transparant over wordt gerapporteerd.
Weldra gaat het hertekenen van de energiebeleidsovereenkomsten voor de periode na 2022 van start. Een unieke kans dus om stappen in de goede richting te zetten en een voldoende hoog ambitieniveau aan de dag te leggen.