De recente verkiezingsoverwinningen van de linkerzijde in Latijns-Amerika – Peru, Honduras, Chili – zijn bijzonder goed nieuws. Ze doen velen besluiten dat er een nieuwe ‘pink tide’ op komst is in het continent. Of dat zo is of zo kan worden is echter allesbehalve zeker.

Een linkse grondstroom?

Wanneer kan je besluiten dat er een echte linkse grondstroom bestaat die de geschiedenis een andere kant kan opduwen? Die vraag is al moeilijk te beantwoorden, want een verkiezingsuitslag vertelt niet alles.

Ten eerste moet je kijken naar de participatiegraad bij de verkiezingen. In Peru (74,5 %) en Honduras (68,58 %) was dat, met hedendaagse criteria, vrij behoorlijk. In Chili was het met 55,64 % uitstekend in Chileense termen, maar toch zeer laag. Besluiten dat ‘de Chilenen’ een links beleid willen is dan ook sterk overtrokken.

Een tweede en nog belangrijker punt is de wetgevende macht die de nieuwe Presidenten uit hun Parlement kunnen halen. En hier is de balans toch negatief.

In Peru heeft de partij van President Pedro Castillo niet meer dan 37 van de 150 zetels en zelfs op die kan hij niet zeker rekenen. Xiomara Castro in Honduras haalt er 50 op 128 zetels. Gabriel Boric in Chili heeft er niet meer dan 37 van de 155 zetels.

Dat betekent in al die gevallen dat het presidentsprogramma in geen enkel geval ongewijzigd kan worden uitgevoerd en er gezocht moet worden naar akkoorden met centrum-links of rechts. In Chili zal de President zeker zijn steun kunnen verlenen aan het grondwettelijk proces, wat niet onbelangrijk is. Maar of hier een echt progressief resultaat kan geboekt worden dat met een tweederde meerderheid in de Conventie kan worden aangenomen én nadien met een absolute meerderheid van de bevolking moet worden aanvaard, is zeer de vraag. Het staat vast dat de nieuwe regering zal proberen om enkele superbelangrijke maatregelen van sociale rechtvaardigheid door te voeren, of hiermee echt een eind kan komen aan de neoliberale ideologie is nog onbeslist.

In Peru kan de President nauwelijks regeren. De politieke aanvallen van de rechterzijde zijn heftig en maken elke actie nagenoeg onmogelijk. De band met de partij die hem liet verkiezen is zeer erg broos. Meer dan tien ministers moesten al vervangen worden. Het lijdt geen twijfel dat van zodra het Parlement de kans schoon ziet het zal stemmen om de President af te zetten (zoals al met vorige presidenten gebeurde).

Nicaragua, Cuba, Venezuela …

Of in Nicaragua ook kan gesproken worden van een ‘linkse’ overwinning is zeer de vraag. Daniel Ortega werd herverkozen en vanuit een anti-imperialistische houding kan dat toe gejuicht worden, maar Ortega liet al eerder zien dat een akkoord met de Kerk om abortus zo goed als onmogelijk te maken belangrijker is dan zijn eigen machtspositie. De arrestatie van nagenoeg iedereen in de oppositie die een bedreiging zou kunnen vormen, hoeft niet eens besproken te worden. Dit wordt geen progressieve regering.

Venezuela heeft met zijn mensenrechtenschendingen en zijn verkiezingsfraude evenmin veel kans om op de hoogste ladder van de linkerzijde te staan. Men kan het regime steunen, alweer vanuit een anti-imperialistische houding, de sancties moeten veroordeeld worden, maar de regering heeft door wanbeheer en corruptie ook zelf schuld aan de zware economische crisis die meer dan vijf miljoen mensen het land heeft doen verlaten.

Cuba tenslotte blijft het enfant chéri van de linkerzijde, met bewondering en respect voor het moeilijk verzet tegen het embargo van de V.S., de moedige pogingen van de laatste jaren om het beleid te hervormen, maar ook hier moet een ernstig voorbehoud worden gemaakt. Het land schittert met zijn solidariteitsacties in de gezondheidszorg en met zijn vaccins tegen SARS-COVID-2, maar het leven voor de grote meerderheid van de bevolking blijft bijzonder moeilijk.

En Mexico dan?

Heeft Mexico niet ook een linkse President? Het antwoord is ronduit ‘neen’. Andrés Manuel Lopez Obrador verdient erkenning en bewondering en de ongemeen harde uitvallen van de rechtse oppositie zijn nergens op gesteund. AMLO voert een beleid dat Mexico weer meer autonomie wil geven, o.m. in de energiesector. Er wordt zwaar gewerkt aan nieuwe infrastructuur, raffinaderijen, industrie, een nieuwe luchthaven, toerisme… Hierbij wordt echter wel voorbij gegaan aan de ecologische problemen. Van een genderbeleid heeft de President evenmin kaas gegeten. Het vele geweld werd nog niet teruggedrongen, ondanks – of juist door – de alsmaar grotere inzet van het leger. Zijn partij tenslotte, Morena, is bezig dezelfde ziekten te ontwikkelen als de voorgangers waarvan ze zich heeft afgescheiden, PRD en PRI. Door zijn sociaal beleid – uitkeringen – blijft AMLO bijzonder populair en het ziet er niet naar uit dat de rechterzijde een relevante tegenkandidaat zal hebben tegen 2024. De strijd om de opvolging is echter nu al losgebarsten en stelt de eenheid van de partij op de proef.

Bolivië en Argentinië

Bolivië is het enige land dat met een parlementaire meerderheid een progressief beleid kan voeren en dat ook moedig blijft doorzetten, ondanks de oppositie van een deel van de linkerzijde.

De Argentijnse regering leed bij de onlangs gehouden parlementsverkiezingen een zware nederlaag en zit, eens te meer, in de kneltang van het IMF. De kans dat Alberto Fernandez en Cristina Fernandez de Kirchner kunnen stand houden, is klein.

Hoop

Hoop is er wel.

In mei 2022 zijn er verkiezingen in Colombia, een land met een decennialange traditie van rechts. Vandaag staat Gustavo Petro hoog in de peilingen en dit zou een enorme verandering kunnen teweeg brengen. Voorzichtigheid blijft geboden, want de rechterzijde hier heeft internationale steun en schuwt de wapens niet.

Een tweede hoop is er voor Brazilië, waar Lula de verkiezingen van oktober zou kunnen winnen. Opnieuw, een enorme verbetering voor het grootste land van Latijns Amerika dat nu gebukt gaat onder het fascisme van Jair Bolsonaro. Te vroeg juichen is echter ongepast, er kunnen nog addertjes onder het gras zitten en er is een sterke stroming binnen het leger die Bolsonaro en alles waar de man voor staat, blijft promoten.

Internationale samenwerking

De hoop dat een mogelijk linkse meerderheid van landen in Latijns Amerika tot stand komt kan enkel versterken als er ook een betere internationale samenwerking komt. Daar wordt gelukkig aan gewerkt. De Groep van Puebla is erg actief, Mexico – en  nu Argentinië – speelt een belangrijke rol in CELAC. Het Forum van Sao Paolo steunt de anti-imperialistische regeringen. Die samenwerking is van levensbelang als er weer druk komt, niet enkel vanuit de binnenlandse rechtse oppositie, maar vanuit de V.S. en de internationale financiële instellingen. Het is daarom van groot belang dat alle progressieve hervormingen binnen een redelijk financieel kader kunnen gebeuren. Mexico en Bolivië geven hier gelukkig het voorbeeld.

Tenslotte is het even belangrijk dat de V.S. als ‘grootheer’ niet simpelweg wordt vervangen door China dat uiteraard ook      aan zijn invloedssfeer werkt en landen de financiële dieperik kan intrekken.

Sociale bewegingen?

Van de sociale bewegingen kan helaas weinig verwacht worden. De inheemse bewegingen zijn eerder klein en telkens met de eigen voor- en achtertuin bezig. De Mexicaanse Zapatisten zitten in een impasse. In Brazilië blijft de beweging van landloze boeren een grote rol spelen – MST – en Via Campesina is erg actief in diverse landen, maar minder als continentale beweging. Vrouwen en ecologisten trachten zich wel te organiseren maar zijn redelijk verdeeld. De vakbondsbeweging tenslotte speelt een erg bescheiden continentale rol.

In de voorbereiding van het Wereld Sociaal Forum dat in mei van 2022 in Mexico zou moeten plaats vinden, valt op hoe versplinterd de bewegingen zijn. Veel houden zich bezig met migranten, op een klein lokaal vlak, met solidaire economie – veelal met ruilhandel en lokale munten, met alternatieve landbouw, erg positief maar eveneens kleinschalig. In dit versnipperde landschap is een echte doorwegende rol op het politieke gebeuren zo goed als ondenkbaar.

Pink tide?

Kortom, het is erg positief dat er meer linkse regeringen aan de macht komen in Latijns Amerika. Een linkse of progressieve President zegt echter niets over de kansen op een links of progressief beleid. Het zijn de machtsverhoudingen in het hele land en in alle instellingen die moeten bekeken worden. De rechterzijde – alt-right – is zich meer en beter aan het organiseren dan de linkerzijde en de V.S. heeft het idee van de achtertuin zeker niet vergeten.

Voor drie landen, Venezuela, Cuba, Nicaragua, maakt het voorlopig echter weinig uit voor de lokale bevolking. De crisis en de sancties wegen zwaar door.

De nieuwe linkse regeringen, Peru, Honduras, Chili, zullen zwaar moeten onderhandelen om enkele van hun programmapunten te kunnen uitvoeren.

Bolivië is het enige land met een echte linkse meerderheid, Argentinië zit financieel vast.

Mexico houdt het midden tussen een soort keynesiaans beleid en een beperkte visie op sociale rechtvaardigheid.

De hoop is gericht op Brazilië en Colombia die een echte verandering zouden kunnen betekenen.

De grote uitdaging voor dit continent blijft de sociale dimensie, met té veel armoede en een té grote ongelijkheid. Dit is veel meer dan een kwestie van herverdeling, maar is direct gelinkt aan de structuur van de economie. Om die te veranderen is meer nodig dan een kortstondig mandaat van een progressieve President. Het neoliberalisme en het interventionisme zijn nog lang niet dood.

Misschien komt er nieuwe roze vloedgolf, rood is echter een andere kleur.