Kansen en uitdagingen voor het project Digibanken
E-inclusie is een hot topic. In het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting van 2020 schetste het Vlaams Netwerk tegen Armoede hoe het in Vlaanderen is gesteld met de toegang tot de digitale omgeving voor mensen in armoede. In een maatschappij waarin bijna iedere dienstverlening volop digitaliseert, heeft maar liefst 34% van de huishoudens met een inkomen lager dan 1.200 euro geen breedbandinternet. Bij de huishoudens met een inkomen van minstens 3.000 euro netto is dat slechts bij 2% het geval. Deze cijfers betreffen de periode vóór de coronacrisis.
Het Vlaams Netwerk tegen Armoede kaart al jaren aan dat de digitalisering in de samenleving voor meer uitsluiting zorgt. Mensen in armoede hebben niet altijd de middelen om gebruik te maken van een digitaal aanbod of lopen er voordelen door mis, bijvoorbeeld wanneer extra kosten worden aangerekend voor wie een niet-digitale weg nodig heeft. Bovendien blijven veel digitale initiatieven hoogdrempelig en vragen zij sterke digitale vaardigheden, terwijl niet iedereen de kans heeft deze vaardigheden te verwerven. De coronacrisis heeft dit op een bijzonder pijnlijke manier zichtbaar gemaakt.
Veel potentieel
Het project 'Digibanken' heeft veel potentieel om digitale vaardigheden te versterken en de toegankelijkheid van hardware te verhogen. Om van deze oproep een succes te maken doet het Vlaams Netwerk tegen Armoede enkele aanbevelingen aan (toekomstige) partnerschappen die een project zullen indienen en aan de jury’s. Digibanken alleen zullen echter niet volstaan om alle uitsluitingsmechanismen weg te werken. Bovendien gaat het om een projectoproep, die dus niet structureel verankerd is. In deel twee van deze nota formuleren we daarom aanbevelingen voor een breder e-inclusiebeleid met meer structurele oplossingen. Hiervoor richten we ons tot de Vlaamse overheid. We leggen uit waarom het belangrijk is dat de oproep structureel verankerd wordt, dat er naast Digibanken ook werk moet gemaakt worden van verzekerde internettoegang en dat ook niet-digitale dienstverlening noodzakelijk blijft.