Longread: Van tristesse naar vitesse na het jongste IPCC-rapport?
De korte samenvatting van het jongste IPCC-rapport: we weten dat het moet, we weten hoe het moet, we weten min of meer wat het gaat kosten, dat het ons leven aangenamer en veiliger zal maken, dat er tal van succesvolle en navolgbare voorbeelden zijn, maar ook… dat we treuzelend naar de afgrond schuiven. Enkele lessen uit dit vuistdikke handboek voor urgent, omvattend en sociaal rechtvaardig klimaatbeleid.
Bij de verschijning van ‘alweer een IPCC-rapport’ kan de indruk ontstaan dat de boodschap telkens dezelfde is. Dat klopt niet: dit rapport is het laatste deel van een drieluik, waarbij elk ruim 3000 pagina’s tellend onderdeel op een ander facet focust. Het eerste deel keek naar de oorzaken van klimaatverandering. Het tweede was gewijd aan ‘adaptatie’, de gevolgen voor mens en milieu en hoe we ons daarop kunnen voorbereiden. De zonet verschenen tekst gaat in op ‘mitigatie’: hoe kunnen we erger voorkomen?
In september worden de drie samengevoegd in één groot “Assessment Report” (AR6). De voorganger dateert van 2014 en ook nu weer hebben honderden wetenschappers van over heel de wereld bijgedragen aan deze ‘stand van de wetenschap’.
Het vandaag geplande beleid kan nog altijd leiden tot een catastrofale opwarming van meer dan drie graden.
Nieuw rapport: mitigatie, oplossingen & stand van zaken
Het IPCC-rapport rond ‘adaptatie’ sloot af met de claustrofobische vaststelling dat ons “slechts een beperkte en snel krimpende opening” rest om verdere klimaatontwrichting te voorkomen. Het nieuwe rapport geeft weer of we vandaag op weg zijn om het tij te keren, maar vooral ook hoe we dat nog kunnen doen.
Wat dat eerste betreft volstaat een quote van secretaris-generaal van de VN António Guterres, hij noemde dit rapport: “a file of shame, cataloguing the empty pledges that put us firmly on track towards an unlivable world”. Het vandaag geplande beleid kan nog altijd leiden tot een catastrofale opwarming van meer dan drie graden. Hoewel de toename aan broeikasgassen het afgelopen decennium vertraagde, blijft de jaarlijkse uitstoot hoger dan ooit. De ongeziene coronadip van 2020 (-5,8%) bleek van korte duur.
Om anderhalve graad te halen, moeten de mondiale emissies vanaf 2025 beginnen dalen, halveren tegen 2030 en ‘netto nul’ bereiken omstreeks 2050. Hoe langer we wachten, hoe steiler de curves en hoe meer (vaak onherstelbare en mogelijk ontsporende) schade. De huidige fossiele capaciteit is al voldoende om deze doelstellingen onhaalbaar te maken. In de eerste plaats moet het wereldwijde gebruik van steenkool, olie en gas dan ook dalen, met respectievelijk 95%, 60% en 40% tegen 2050 (ten opzichte van 2019).
Dat kan via verschillende ‘transitiepaden’. Maar zowat alle scenario’s vergen een combinatie van fossiele desinvestering, de massale ontplooiing van hernieuwbare energie, elektrificatie, verschillende vormen van vraagreductie (isolatie, industriële efficiëntie, andere voedingspatronen), en ingrepen om CO2 opnieuw uit de atmosfeer te filteren (gaande van herbebossing tot technologische interventies).
Het IPCC bespreekt niet enkel de technische aspecten van deze (potentiële) transitiepaden, maar ook hun economische, financiële en ruimere maatschappelijke implicaties. Zo gaat er veel aandacht naar de sociale dimensie, die cruciaal is voor zowel het draagvlak als de effectiviteit van het beleid.
De vele hindernissen en moeilijkheden waar deze enorme transformatie ons voor stelt zijn bekend, en worden niet weggemoffeld. Maar het het rapport biedt gelukkig ook technisch en empirisch onderbouwde hoop.
Dankzij een switch naar plantaardig voedsel, duurzame mobiliteit, minder voedselverspilling en andere collectieve aanpassingen kunnen we tot 75% van onze uitstoot reduceren tegen 2050.
We weten wat te doen
Het goede nieuws: de oplossingen zijn beschikbaar en vaak vandaag al goedkoper dan fossiele alternatieven. Een grootschalige uitrol van hernieuwbare energie zal in zowat alle scenario’s van groot belang zijn en het voorbije decennium kelderden de kostprijs van windenergie (-55%), zonne-energie (-85%) en batterijen (-85%). Ook op vlak van gebouwen, industrie en transport zijn veel van de belangrijkste technologieën al beschikbaar, en vaak zijn ze vandaag al goedkoper (doorheen de levensduur) dan hun fossiele equivalent. Dat geldt ook voor de belangrijkste “technologieën” om CO2 uit de atmosfeer te halen: natuurherstel, herbebossing en koolstofopslag door andere landbouwtechnieken.
De nodige maatregelen zijn ‘available and ready to deploy’. Emissies reduceren is overigens heel wat goedkoper (en minder riskant) dan vertrouwen op koolstofafvang en - opslag, zelfs indien we deze in beperkte mate nodig zullen hebben.
Vraagreductie en -verschuiving kunnen ook enorme bijdrages leveren. De isolatie van gebouwen, zuiniger en circulair materiaalgebruik, efficiënter gebruik van energie: het zijn allemaal belangrijke en betaalbare (tot zelfs kostenverlagende) oplossingen. Voor het eerst gaat het IPCC ook in op de rol van “gedragsverandering”. Dankzij een switch naar plantaardig voedsel, duurzame mobiliteit, minder voedselverspilling en andere collectieve aanpassingen kunnen we tot 75% van onze uitstoot reduceren tegen 2050. Deze ommezwaai komt niet zomaar tot stand dankzij individuele keuzes, maar vergt ondersteunend (bijvoorbeeld op vlak van aanbod en infrastructuur) en sturend beleid.
Het nodige kapitaal voor deze omslag is in principe beschikbaar. Maar hoewel de financiering voor mitigatie en adaptatie tussen 2013 en 2020 steeg met 60%, moeten we (mondiaal) naar een verdrievoudiging tot verzesvoudiging. Deze kloof is nog frappanter in ontwikkelende landen, die tot acht keer meer investeringen nodig hebben. Ter vergelijking: in Europa moeten we verdubbelen à verdrievoudigen. Wereldwijd kampen we met wat eufemistisch ‘a persistent misallocation of global capital’ heet: er blijft te veel publiek en privaat geld stromen naar fossiele waardeketens. Als alle publieke fossiele subsidies beëindigd zouden worden, zou dat op zich al volstaan om tegen 2030 de mondiale emissies te reduceren met 10%.
Het grijsgedraaide conflict tussen economie en ambitieuze klimaatactie is schijn.
Nevenvoordelen
Deze ingrepen en keuzes conflicteren niet met een veilig, aangenaam, gezond of welvarend bestaan, wel integendeel.
Het grijsgedraaide conflict tussen economie en ambitieuze klimaatactie is schijn. Deze boodschap was in de vorige versies van de IPCC-rapporten minder nadrukkelijk aanwezig, omdat er te weinig rekening werd gehouden met de vermeden kosten van klimaatverandering, noch met ‘nevenwinsten’ zoals gezondsheidseffecten. Alleen al de economische voordelen van een betere gezondheid dankzij de verbeterde luchtkwaliteit door mitigatiebeleid, kunnen even groot zijn als de kosten van dat beleid, en mogelijk zelfs groter. Zelfs zonder zulke bijvangst, en zonder kosten van klimaatverandering in rekening te brengen, zijn de potentiële negatieve gevolgen van mitigatie voor ons BNP marginaal. Over de hele eeuw heen gaat het jaarlijks om ongeveer 0,04% minder groei, dat wil zeggen dat de absolute waarde van de economie blijft toenemen.
Ook sociaal, nog een aspect dat sterker aan bod komt dan vroeger, valt er vooral te winnen bij een krachtig klimaatbeleid. Een ecologische transformatie kan bijdragen aan het uitroeien van extreme armoede, energiearmoede, voedselonzekerheid en tal van andere ‘sustainable development goals’. Ook voor jobs gaat de totale impact van beperkt negatief tot positief. Dat neemt niet weg dat er in bepaalde sectoren en regio’s grote verschuivingen kunnen plaatsvinden. Een sociale transitie vergt dus gericht beleid, maar ook een meer rechtvaardige verdeling van middelen en mogelijkheden. Vandaag is het 10% rijkste deel van de wereldbevolking verantwoordelijk voor ongeveer 40% van de uitstoot.
Wat we tot nu toe al gedaan hebben, is niet zinloos. Zonder actie zouden de emissies 10% hoger gelegen hebben.
Het werkt
Wat we tot nu toe al gedaan hebben was niet zinloos, en er zijn voorbeelden van geslaagde en aanhoudende actie. Klimaatwetten dekten in 2020 53% van de mondiale emissies in 56 landen. Meer dan 90% van wereldwijde emissies is gedekt door een of andere nationale doelstelling. Miljarden tonnen CO2 zijn vermeden sinds het vorige rapport van dit type. Zonder actie zouden de emissies 10% hoger gelegen hebben. De ontbossing is afgenomen sinds 2010 en netto is de bosoppervlakte wereldwijd toegenomen, dankzij handhaving en bescherming door overheden.
Dat wijst dus op de rol van beleid: we hoeven niet machteloos toe te kijken of te wachten op technologische mirakels. Internationale akkoorden, prijsinstrumenten, investeringen en subsidies, regelgeving en normen, burgerparticipatie en sociale ondersteuning- het IPCC wikt en weegt de aantoonbare bijdrage van talloze interventies. Maar bovenal benadrukt het rapport het belang van doortimmerde en alomvattende beleidspakketten, eerder dan alleenstaande wondermiddelen. Duidelijke doelstellingen, een consistente en coherente strategie over de sectoren heen, samenwerking tussen landen én beleidsniveaus.
Het IPCC put overigens ook hoop uit de groeiende aandacht en steun voor klimaatbeleid, de steeds bredere klimaatmobilisaties, en de successen die geboekt zijn via wetgevende actie gericht tegen zowel overheden als bedrijven. Dit in weerwil van vaak zeer effectieve en georganiseerde lobbying. Hier wijzen ze expliciet oliebedrijven met de vinger voor het decennialang ondermijnen van de klimaaturgentie.
Meer dan ooit vallen ecologische, geopolitieke en sociaaleconomische noodzaak samen, niet alleen op de lange maar ook op de korte termijn.
Wat nu in België en Europa?
De drie rapporten samen vormen een indrukwekkende en onontbeerlijke wetenschappelijke synthese. Anderzijds: echt nieuw is deze boodschap natuurlijk niet. De oorzaken zijn gekend, de gevolgen desastreus, de oplossingen voorhanden. Wat we missen is het centrale ingrediënt: politieke actie. Dat brengt ons bij Europa, België en Vlaanderen.
De Europese Green Deal mikt op minstens -55% uitstootreductie tegen 2030 (in vergelijking met 1990), maar een bijdrage die compatibel is met 1,5 graden vergt eigenlijk -65%. Om de Belgische uitstoot te halveren tegen 2030, moet er op acht jaar tijd drie keer meer gebeuren dan tijdens de voorbije dertig jaar. De emissies uit de industrie stagneren helaas al een decennium (behalve tijdens corona) en ook de niet-ETS-emissies daalden onvoldoende. Vlaanderen wist deze laatste tegen 2019 slechts te reduceren met 7% (in vergelijking met 2005), 14 jaar getreuzel waardoor het tempo nu zomaar even moet vertienvoudigen. Alleen zo halen we de Europese doelstelling van -47%.
Dat zijn opnieuw steile curves. Maar meer dan ooit vallen ecologische, geopolitieke en sociaaleconomische noodzaak samen, niet alleen op de lange maar ook op de korte termijn. Het regende de voorbije weken plannen die hamerden op de noodzaak van vraagreductie, investeringen en defossilisering, om onze afhankelijkheid van Russisch gas (en olie, en steenkool) de komende vijf jaar af te bouwen, onze energierekening te drukken, en onze klimaatdoelstellingen te halen. Ook met de Belgische Klimaatcoalitie lanceerden we zo’n tienpuntenplan.
In Vlaanderen klopte de SERV eerder al op de nagel dat elk jaar uitstel onze emissiereducties moeilijker en duurder maakt, terwijl er voldoende opties op tafel liggen om deze zowat te halveren tegen 2030. De sociale partners lanceerden vorige week nog een nieuw advies, dat deze boodschap met extra urgentie herhaalt in de context van de energieprijzencrisis.
Structurele investeringen in vraagvermindering, elektrificatie en hernieuwbare energie moeten nú gebeuren: niet alleen om onze uitstoot te reduceren, maar ook om huishoudens te beschermen tegen de enorme en allicht aanhoudende prijsstijging van fossiele energie. Of, positiever verwoord: om niet alleen de vruchten te plukken op vlak van aangenamer, gezonder en duurzamer wonen, werken, etc, maar ook om financieel en sociaal de meest doordachte keuze te maken.
Gebrek aan ideeën en plannen is er hoegenaamd niet. Maar nu is het écht tijd voor actie.
Herziening beleid aan de orde
Europees kunnen we de fit-for-55-doelstellingen optrekken en versneld uitrollen, en in ons land moeten alle niveaus samen aan de bak.
Het nieuwe Nationaal Energie- en Klimaatplan (NEKP), dat België tegen 2023-24 moet indienen, biedt een kans om eindelijk werk te maken van beleid dat niet alleen de doelstellingen aanscherpt, maar bovenal coördineert tussen alle bestuursniveaus. Weg van de weinig ambitieuze lasagne van het vorige plan, en de ontmoedigende ruzies over inspanningen en middelen.
Dat is voor de middellange termijn. Niets zou onze overheden echter mogen beletten om nú te versnellen. Terwijl landen als Duitsland en Nederland grootschalige nieuwe plannen op touw zetten, bleef bij ons de respons hoofdzakelijk gericht op prijsreductie - ‘pleisters’. De nieuwe duurzame federale en Vlaamse premies en fiscale maatregelen zijn nuttig, maar blijven beperkt en ad-hoc.
Dat vergt samenwerking en ambitie. Ondertussen blijft de Vlaamse regering echter vasthouden aan emissiereducties van 40% (voor 2030) en 85% (voor 2050). De parlementaire klimaatcommissie die in april van start gaat, is een nobel en noodzakelijk initiatief, maar het is twijfelachtig wat er van te verwachten is als de lat zo laag blijft liggen binnen de regering.
Gebrek aan ideeën en plannen is er hoegenaamd niet. Dat bewijzen dit IPCC-rapport, de vele adviezen van SERV en Minaraad en de grootschalige nieuwe middelen en plannen die andere Europese landen de voorbije maanden uit de kast haalden. Of om met een IPCC-citaat te besluiten: “We know what to do. We know how to do it. And now it is up to us to take action”.