Vorige vrijdag 23/10 heeft de regering het akkoord van de Groep van 10 over onder meer de activering van onvrijwillig deeltijds werkenden met een inkomensgarantie-uitkering (IGU) aanvaard. Dat akkoord negeert de al kwetsbare positie van deze werknemers en het onvrijwillig karakter van deze deeltijdse arbeid. Het gaat in meerderheid om vrouwen.
Werknemers die onvrijwillig deeltijds werken en een aanvullende uitkering krijgen, moeten aantonen dat ze actief op zoek gaan naar aanvullende uren. Wie minder dan een halftijds contract heeft, wordt meteen geactiveerd. De RVA controleert de zoektocht. Wie een halftijds contract heeft of meer, wordt elke 24 maanden gecontroleerd op beschikbaarheid. Deze bepalingen komen bovenop de daling van deze uitkering na de aanpassing aan de gezinssituatie begin dit jaar en de versterkte degressiviteit in de werkloosheid die in 2012
ingevoerd werd. En het regeerakkoord voorziet een verdere daling van de IGU via een halvering na 2 jaar. De boodschap is duidelijk: Als je niet meer uren werkt, is dat je eigen verantwoordelijkheid en kan je hierdoor je uitkering verliezen.
Concreet zijn er momenteel een 40.000-tal werknemers, vooral vrouwen, die een inkomensgarantie-uitkering bij onvrijwillig deeltijds werk ontvangen waarvan er 5.000 minder dan halftijds werken. Die 5.000 zijn de meest kwetsbare vrouwen die hoe dan ook al het minst verdienen en nu het meest kans lopen om hun noodzakelijke aanvullende uitkering te verliezen.
Nochtans wil de overgrote meerderheid van deze vrouwen meer werken. Alleen biedt de werkgever hen geen groter contract aan. Werkgevers in sectoren zoals de schoonmaak, distributie en dienstencheques leggen flexibele uurroosters en gesplitste shifts op. De concrete invulling van deze flexibiliteit met een beperkt aantal uren, maar maximale beschikbaarheid en inzetbaarheid maakt het voor de betrokken werkneemsters quasi onmogelijk een bijkomende job te vinden. De uitgesproken wens van de meerderheid van deze werkneemsters om meer te werken, toont heel duidelijk aan dat het hier niet gaat om een individuele keuze, noch om een situatie die hen goed zou uitkomen. Een dergelijke flexibiliteit bemoeilijkt in plaats van vergemakkelijkt de combinatie arbeid en gezin.
Het Feministisch Sociaaal-economisch Platform stelt vast dat de discriminaties in het nadeel van vrouwen zich blijven opstapelen en dat hier de verantwoordelijkheid bij de meest kwetsbaren – in dit geval onvrijwillig deeltijds werkende vrouwen – gelegd wordt terwijl de organisatie van de deeltijdse arbeid niet aangepakt wordt. Eens te meer blijft de toepassing van de wet op de gendermainstreaming van 2007 die voorziet in het meten van de impact van maatregelen op vrouwen en mannen een lege doos. Daarom wil het Feministisch Sociaal-Economisch Platform voortaan geconsulteerd worden bij sociaal-economische hervormingen met impact op de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
Het Feministisch Sociaal-economisch Platform ontstond op 8 maart 2012. Het trok toen aan de alarmbel over de besparingsmaatregelen van de regering en eist de toepassing van de wet op gendermainstreaming van 2007.
De leden van het platform zijn: ACRF Femmes en milieu rural, Centre Féminin d’Education Permanente, Comité de Liaison des Femmes, Conseil des femmes francophones de Belgique, CVFE, Ella, Femma, Femmes et Santé, Flora, Vrouwenstemmen, GAMS, Garance, La Voix des Femmes, Le Monde selon les Femmes, Les Femmes Prévoyantes Socialistes, Synergie Wallonie pour l’égalité entre les Femmes et les Hommes, Université des Femmes, Vrouwenraad, Vie Féminine, VIVA-SVV, Vrouwen Overleg Komitee, Wereldvrouwenmars/ Marche Mondiale des Femmes.
Feministisch sociaal-economisch platform - 30 oktober 2015