De weg van stemhokje naar effectief ingevoerde beleidsmaatregel is lang en onzeker. Zo toont de huidige regeringsvorming alvast hoe strategische partijkeuzes de beleidsagenda zullen vormen, eerder dan concrete maatregelen die je als kiezer op 26 mei misschien voor ogen had. Op weg naar invoering of prullenmand is een maatregel verder onderhevig aan compromissen, lobbywerk, opiniepagina's, sociale media, etc.
Uiteindelijk wordt zo de link tussen maatregel en verkiezingsuitslag zeer dun. Het toont hoe hol de retoriek is over hét signaal van de kiezer, maar met zo'n politiek vertaalproces is op zich niets mis. Wel roept de lange weg van kieshokje tot beleidsmaatregel de fundamenteel democratische vraag op of iedereen wel een gelijkwaardige stem heeft in dit vertaalproces.
Zo is een robuuste terugkerende onderzoeksbevinding voor de Verenigde Staten dat beleidsuitkomsten systematisch vertekend zijn in de richting van de beleidsvoorkeuren van de rijken. Met het Amerikaanse verkiezingssysteem waar kandidaten telkens opnieuw persoonlijke of gesponsorde miljoenen ertegenaan moeten smijten, zal die bevinding weinigen hier in West-Europa verbazen. Maar is de gelijkheid in politieke vertegenwoordiging hier in West-Europa echt beter dan in de VS?
Recent gingen onderzoekers dit na voor Nederland, met dezelfde onderzoeksmethode als voor de VS. In tegenstelling tot de VS - en net zoals België - kent Nederland een relatief lage en stabiele inkomensongelijkheid, beperkte privéfinanciering van politieke campagnes, en een verkiezingssysteem met proportionele vertegenwoordiging. Allemaal factoren die zouden moeten leiden tot minder vertekening ten voordele van de rijken. Voeg daarbij de langlopende, ingebedde overlegstructuur van "het poldermodel", en je zou verwachten dat de ongelijkheid in politieke vertegenwoordiging wel zou meevallen.
Om dit te toetsen bekeken de onderzoekers een 300-tal beleidsmaatregelen tussen 1979 en 2012, waarvan we uit enquêtes weten welk aandeel in iedere inkomensgroep voor of tegen was. Vervolgens ging men voor elk van deze beleidskwesties na of ze later al dan niet zijn ingevoerd. Wat blijkt? Of een beleidsmaatregel er komt of niet, hangt sterk samen met de mate waarin de rijkste bevolkingsgroep voor of tegen is.
Zo heeft een maatregel met armen voor en rijken tégen een beduidend lagere kans om ingevoerd te worden, en omgekeerd maken in het bijzonder maatregelen met sterke steun onder rijken een grote kans. Politici beroepen zich graag op de besognes van 'de middenklasse', maar ze zetten de voorkeur van diegenen met een mediaan inkomen enkel om in beleid wanneer ze in lijn ligt met de voorkeur van de rijken. Met andere woorden, de middenstand regeert het land, zolang die kiest voor maatregelen waarmee de rijken het eens zijn.
Als verklaring voor de vastgestelde 'enorme ongelijkheden in politieke vertegenwoordiging' wijzen de onderzoekers enerzijds naar de ongelijke mate waarin burgers uit verschillende inkomensgroepen deelnemen aan het politieke proces, maar vooral naar de impact van lobbywerk van bedrijfszijde. De vroegere corporatistische overlegstructuren waarin werkgeversorganisaties en vakbonden elkaar vonden zijn duidelijk aan het afbrokkelen in Nederland, wat leidt tot een grotere invloed van bedrijven. Zeker tijdens coalitievormingen halen bedrijven bijvoorbeeld fiscale maatregelen binnen die niet dusdanig in verkiezingsprogramma's staan, maar die extra voordelig zijn voor bedrijven en hun aandeelhouders.
Er is weinig reden om te denken dat deze conclusies anders zouden zijn voor België. Ook is het niet moeilijk om in België beleidsvoorstellen te vinden waarbij de steun duidelijk verschilt naar inkomen, en je daarom met vertrouwen geld kan inzetten op de uitkomst van het politieke proces. Een grote en toenemende meerderheid wil bijvoorbeeld dat de overheid inkomensongelijkheid vermindert - met zelfs een meerderheid van Open VLD en N-VA-kiezers - maar het is speuren naar effectief ingevoerde maatregelen.
Omgekeerd is een zeer grote meerderheid - zeker onder gemiddelde en lagere inkomens - tégen het verhogen van de pensioenleeftijd, deze maatregel stond ook niet in de verkiezingsprogramma's, en toch werd hij doorgevoerd. Ook heeft de kiezer zich niet uitgesproken over de besparingsmaatregelen in de sociale zekerheid die de rechterzijde momenteel aan het opwarmen is, maar via de bewuste 'rug tegen de muur'-strategie van een enorm begrotingstekort, gaan ze die toch proberen door te duwen.
Wanneer er bijvoorbeeld tegen deze besparingen protest komt, zal men dit wegzetten als 'niet-democratisch' want 'de kiezer heeft gesproken'. In het licht van bovenstaande onderzoeksbevindingen is dit niet meer dan een verkapt pleidooi - bewust of onbewust - om ons politiek proces verder naar de hand te zetten van de rijken. Dit is zeker deels bewust, als onderdeel van een maatschappelijke beweging die sinds de jaren '80 de normen, regels en extraparlementaire instituties afbouwt of omzeilt die juist een egalitaire parlementaire democratie vrijwaren binnen een economisch fundamenteel ongelijke samenleving.
In hetzelfde straatje passen het hameren op 'het primaat van de politiek', de stelling dat vakbonden 'niet aan politiek moeten doen', de recente pleidooien om banden tussen partijen en middenveld verder te ontmantelen, het inkapselen van middenveldorganisaties in krappe en controlerende (subsidie)structuren, en het afbreken of hertekenen van sociaaleconomische overleg- en controlestructuren ten voordele van bedrijfsbelangen.
Het is duidelijk dat ongeacht de concrete toekomstige regeringscoalities zowel de ongelijke politieke vertegenwoordiging zal blijven spelen, evenals de afbouw van instituties om dit tegen te gaan. Vakbonden, middenveld en democratische krachten zouden hier dan ook assertief en proactief een tegenmacht moeten vormen. Niet enkel omwille van democratische en sociaalrechtvaardigheidsargumenten, maar ook omdat de huidige politieke evoluties maar weinig keus laten.
De Nederlandse onderzoekers merken namelijk droog op dat hun bevindingen de populisten van verschillende pluimage die fulmineren tegen 'de elite', eigenlijk gelijk geven. Ons politiek proces is structureel vertekend ten nadele van 'de gewone man of vrouw'. Zolang er geen geloofwaardig antwoord komt op deze economische ongelijkheid in politieke vertegenwoordiging, kan men ze misbruiken voor het opkloppen van antidemocratisch sentiment.
Het is twijfelachtig of dit antwoord van (louter) partijpolitieke zijde gaat komen. De meeste partijen blijken hiervoor nauwelijks gevoelig, of versterken de ongelijkheid nog. Dit toont zich ook in de onmacht om verschuivingen zoals Donald Trump, de brexit of de gele hesjes aan te zien komen of hierop een antwoord te bieden. De druk voor een effectief egalitair democratisch systeem zal blijvend moeten komen van vakbonden, middenveld, en extraparlementaire democratische krachten.
— Deze bijdrage verscheen eerder op Knack.be