Opheffen patenten is in deze pandemie een zaak van mensenrechten
Beeld REUTERS
LIESBET DE KOCK, RUBEN MERSCH en MARC VAN RANST E.A.
In maart van dit jaar uitte de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (nogmaals) haar diepe bezorgdheid over de impact van de COVID-19 pandemie op mensenrechten wereldwijd. De snelle ontwikkeling van covid-19 vaccins was een ongeziene krachttoer, maar zolang deze niet universeel toegankelijk en betaalbaar zijn voor iedereen, is het einde van deze crisis niet in zicht. Nieuwe varianten krijgen vrij spel, en verspreiden zich razendsnel door internationaal verkeer. Een van de grootste pijnpunten op weg naar de vereiste globale, solidaire aanpak is intussen gekend: patenten of intellectuele eigendomsrechten op vaccins, waardoor een relatief kleine groep farmaceutische bedrijven de volledige controle heeft over de productie en verdeling van levensreddende middelen. Vaccins die grotendeels werden ontwikkeld met publieke investeringen, maar waarvan de winst naar private bedrijven gaat.
De discussie over patenten laait inmiddels hoog op. De farmaceutische industrie en de betrokken overheden hebben de morele en politieke verantwoordelijkheid om alles in het werk te stellen wat nodig en mogelijk is om deze pandemie te overwinnen of niet onnodig te rekken, en hindernissen daarbij zo snel mogelijk uit de weg te ruimen. Onderhandelingen over de (tijdelijke) opheffing van patenten op COVID-19 vaccins werden lang geblokkeerd door een aantal Westerse staten, maar nu de VS aankondigde dit voorstel wel te steunen, staat Europa meer en meer geïsoleerd in haar positie. Dit wekt minstens de indruk dat hiermee de economische belangen van hoge-inkomenslanden ondergeschikt worden gemaakt aan de mondiale volksgezondheid. Verdedigers van patenten haasten zich om te verwijzen naar het COVAX-initiatief. Ondertussen blijkt dit initiatief – dat de universele toegang tot vaccins moest garanderen – niet te voldoen en tekortkomingen te vertonen. Lage-inkomenslanden krijgen lang niet genoeg vaccins om de pandemie op eigen grondgebied de baas te kunnen.
Nu de VS zich scharen achter een tijdelijke opheffing van patenten op COVID-19 vaccins hopen we dat andere staten snel zullen volgen. Een (tijdelijke) opheffing van patenten zal natuurlijk geen deus ex machina betekenen: ook de productiecapaciteit moet drastisch worden opgeschaald, de nodige infrastructuur en technologie moeten aanwezig zijn, evenals de benodigde grondstoffen. Het opheffen van patenten alleen zal bovendien niet volstaan: ook bedrijfsgeheimen zullen moeten worden gedeeld om productie mogelijk te maken. Geen wondermiddel, dus, maar wel een noodzakelijke eerste stap in een gecoördineerde, globale strategie. Een eerste stap in een broodnodige wereldwijde versnelling van de vaccinatiecampagne, en ook, en een belangrijk teken van solidariteit.
Intellectuele eigendomsrechten werken artificiële schaarste in de hand, wat aanleiding geeft tot exportbeperkingen en vaccinnationalisme. Deze ondergraven op hun beurt het COVAX-initiatief en werken globale dispariteit en discriminatie van lage-inkomenslanden in de hand. Het huidige monopolie op COVID-19 vaccins vergroot zo reeds bestaande gezondheidsongelijkheid (health inequity) tussen arme en rijke landen. Ook in hoge-inkomsenslanden vertragen patenten echter de uitweg uit de crisis, aangezien men afhankelijk blijft van de goodwill van farmaceutische bedrijven om industriële samenwerkingsverbanden aan te gaan. Zoals gekend heeft dit er onder meer toe geleid dat de productiecapaciteit in Denemarken ernstig onderbenut bleef, en er minder vaccins werden geproduceerd dan praktisch mogelijk was. De weigering van Westerse landen om patenten (tijdelijk) op te heffen is dus niet enkel tegen het belang van de eigen bevolking, het verlengt ook een noodtoestand waarin grond- en mensenrechten, ook op het eigen grondgebied, onder druk komen te staan. Een aantal studies toonde intussen immers overduidelijk aan dat de huidige pandemie leidt tot wereldwijde schendingen van grond- en mensenrechten: naast de beperkingen op de publieke ruimte, stelt men bijvoorbeeld wereldwijd een toename van geweld tegen kinderen en vrouwen vast, en een verdere aantasting van de levensomstandigheden van reeds kwetsbare groepen (mensen in armoede, gedetineerden, mensen met een psychiatrische problematiek, mensen op de vlucht, enz.). Ook in eigen land is COVID-19 een ‘klassenvirus’ gebleken: mensen met een migratieachtergrond, mensen in armoede, werden het hardst getroffen. Intellectuele eigendomsrechten op vaccins rekken de crisis, en resulteren direct en indirect in verdere discriminatie en andere mensenrechtenschendingen.
Vanuit een mensenrechtenperspectief leidt het getreuzel of de weigering om patenten (tijdelijk) op te heffen zo aantoonbaar tot passieve en actieve onrechtvaardigheid: schuldig verzuim tegenover (groepen van) mensen in nood, en aanwakkering van reeds bestaande discriminatie en internationale instabiliteit. Hebben diezelfde overheden die momenteel aarzelen over de (tijdelijke) opheffing van patenten in de wereldhandelsorganisatie (WTO) zich een hele tijd geleden niet geschaard achter de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, om de ‘inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap’ te vrijwaren? Het is hoogtijd om hen te herinneren aan dat engagement. De internationale mensenrechtenstandaarden én de spelregels voor handel bepalen duidelijk dat het beschermen van intellectueel eigendomsrecht nooit ten koste mag gaan van de volksgezondheid. Er wordt winst gemaakt op de pandemie, op menselijk leed, en op het rekken van de medische noodtoestand. Het (tijdelijk) opheffen van patenten is een noodzakelijke geste van solidariteit en medemenselijkheid, en moet in het kader van de globale bescherming van de mensenrechten worden afgedwongen.