BORIS VERBRUGGE
De covid-pandemie maakt duidelijk hoe afhankelijk we zijn geworden van globale toeleveringsketens. Niet enkel medische hulpmiddelen als mondmaskers en beademingsapparatuur, maar ook fietsonderdelen en spelcomputers blijken het resultaat van een lange, complexe en fragiele aaneenschakeling van bedrijven en werknemers van over de hele wereld.
Hoewel de globale expansie van waardeketens kansen creëert voor economische ontwikkeling, gaat ze ook gepaard met risico's voor mens en milieu.
Zo worden door Europese bedrijven geïmporteerde producten in verschillende rapporten gelinkt aan grootschalige ontbossing en kinderarbeid. Ook bij de ontginning van zeldzame grondstoffen als kobalt, lithium en silicium, die onder meer gebruikt worden in batterijen en zonnepanelen, bestaan risico's op mensenrechtenschendingen en milieuverontreiniging. En hoewel zulke risico's vooral geassocieerd worden met ontwikkelingslanden, toont de erbarmelijke situatie van buitenlandse arbeidskrachten in de Spaanse landbouw en de Duitse vleesindustrie aan dat Europese ketens geen garantie bieden op duurzame productie.
Onder druk van consumenten, vakbonden, NGO's en overheden nemen steeds meer bedrijven stappen om transparantie te creëren in hun toeleveringsketens. In sectoren als de voedingsindustrie en de diamantindustrie lijkt de volledige traceerbaarheid van producten tot op het niveau van de plantage of de mijn stilaan de norm te worden.
Bij zulke initiatieven wordt ook gretig gebruikgemaakt van digitale technologie. Zo experimenteren multinationals als HEMA en AB Inbev volop met blockchaintechnologie, in een poging om hun consumenten volledige inzage te geven in de toeleveringsketen. Ook de politiek omarmt het techno-optimisme. Reeds in 2018 organiseerde de Vlaamse regering een conferentie over 'Transparantie in de toeleveringsketen via innovatieve technologieën'. Sindsdien ondersteunen zowel de Vlaamse als de federale regering verschillende initiatieven op vlak van ketentransparantie en traceerbaarheid.
Laat er geen twijfel over bestaan: transparantie is een belangrijke zo niet cruciale voorwaarde om risico's te begrijpen en aan te pakken. Maar een blind geloof in transparantie kan ook ongewenste en zelfs perverse effecten hebben. Niet alle bedrijven zijn in staat om op korte termijn te voldoen aan steeds veranderende eisen op vlak van transparantie en traceerbaarheid. Niet enkel omdat dit substantiële investeringen vereist (bvb. in digitale platformen om leveranciers te tracken), maar ook omdat kleinere bedrijven onvoldoende invloed hebben over hun leveranciers. Waar grote multinationals als Nike of Barry Callebaut gretig op de kar springen en (schijnbaar) waterdichte transparantiesystemen op poten zetten, riskeren kleinere en digitaal minder bedreven leveranciers uit de boot te vallen.
Waar zo'n 'survival of the fittest' voor sommigen een aanvaardbaar offer is op het altaar van de duurzaamheidstransitie, zijn de uitdagingen nog meer uitgesproken voor bedrijven en werknemers in ontwikkelingslanden. Bedrijven uit landen die geboekstaafd staan als 'hoog-risico' op vlak van mensenrechten riskeren geconfronteerd te worden met een de facto embargo van risicoschuwe westerse bedrijven. Zo hebben bestaande initiatieven om de handel in conflictmineralen (mineralen waarbij ontginning bijdraagt aan gewapend conflict) aan banden te leggen ertoe geleid dat westerse bedrijven geen grondstoffen meer durven aan te kopen uit risicolanden als Congo, wat lokale mijnbouwers paradoxaal genoeg in de handen van clandestiene en onscrupuleuze handelaars drijft.
Meer fundamenteel dient de vraag naar het 'hoe' van transparantie gesteld te worden. De standaardpraktijk is dat gespecialiseerde bedrijven audits uitvoeren bij leveranciers, om te controleren of ze voldoen aan criteria op vlak van, onder meer, veiligheid en gezondheid op het werk. Binnen dit model krijgen lokale bedrijven en werknemers in het beste geval een uitvoerende rol toebedeeld in de dataverzameling, zonder dat ze mee kunnen beslissen welke data relevant zijn. Hierdoor riskeert de focus eenzijdig te liggen op zaken die prioritair geacht worden door de westerse publieke opinie (denk aan kinderarbeid, 'moderne slavernij', of ontbossing), eerder dan op wat de lokale bevolking zélf relevant vindt.
Kortom: de doorgedreven vraag naar transparantie kan indirect bijdragen aan een consolidatie van de macht in handen van grotere (multinationale) bedrijven, ten koste van kleinere bedrijven en leveranciers en werknemers in risicolanden.
Lange tijd werd het initiatief vooral aan het bedrijfsleven zelf gelaten. Steeds meer onderzoek toont echter aan dat een vrijwillige aanpak niet volstaat. Ons eigen onderzoek (samen met de Universiteit Antwerpen) bewijst dat ook Belgische bedrijven onvoldoende actie ondernemen om risico's op mensenrechtenschendingen in hun toeleveringsketens aan te pakken. Waar ze dit wel doen, blijven ze veelal steken in een top-down, 'tick the box' oefening gebaseerd op sociale audits.
Onder druk van een brede coalitie van vakbonden, NGO's, academici, en bedrijven zetten steeds meer landen (waaronder Frankrijk, Nederland, en Duitsland) de stap richting bindende wetgeving. De basis voor zulke wetgeving werd reeds gelegd in 2011, wanneer de Verenigde Naties een stel principes goedkeurden inzake bedrijven en mensenrechten. Naast de plicht van overheden om 'rechthebbenden' te beschermen tegen mensenrechtenschendingen door bedrijven, wijzen deze principes bedrijven op hun verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren, via een proces van human rights due diligence of 'ketenzorg'. Zulk een proces is gericht op het identificeren, aanpakken en/of remediëren van risico's in de eigen activiteiten én in toeleveringsketens. Naar alle waarschijnlijkheid zal ook de Europese Commissie dit jaar nog een initiatief nemen in de richting van bindende regelgeving op het vlak van ketenzorg.
De grote vraag is nu of, en hoe, de verschuiving van vrijblijvende initiatieven naar verplichte ketenzorg een positieve impact kan ressorteren op het terrein. Bedrijven zullen geneigd zijn om terug te grijpen naar gekende auditpraktijken, met al hun tekortkomingen. Om te vermijden dat bedrijven hervallen in oude gewoontes is er nood aan innovatieve en transnationale partnerschappen met overheden, academische instellingen, het middenveld, en lokale producenten en werknemers. Zulke partnerschappen mogen niet louter gericht zijn op het optimaliseren van de transparantie-oefening. Ze moeten ook, en vooral, op zoek gaan naar manieren om een stem te geven aan de rechthebbenden.
— Deze bijdrage verscheen eerder bij Knack.be.