Onder deze titel publiceerden Luc Hamelinck, voorzitter van het ACV-openbare diensten en zijn stafmedewerkers Miet De Bruycker en Barbara Janssens, eind vorig jaar bij uitgeverij ASP een grondige en uiterst nuttige studie over de openbare diensten in ons land. Koen Dille las het werk en situeert het in de internationale context en in relatie tot het neoliberalisme.
Onmisbaar en miskend
In haar laatste boek Not for profit (1) pleit Martha Nussbaum voor een onderwijs waarin opnieuw meer aandacht wordt besteed aan wat ze in Amerika the humanities noemen. Hier heet dat de alfawetenschappen, namelijk de menswetenschappen zoals geschiedenis, sociologie, filosofie of letterkunde. Nussbaum vindt dat onze democratie bedreigd wordt door het neoliberale nuttigheidsdenken en rendementsstreven. Terecht! Vandaag worden jonge mensen aangespoord om opleidingen te volgen die hen klaar moeten stomen voor het productieproces. Wat geen geld opbrengt wordt waardeloos geacht. Kritisch leren denken heet tijdverlies te zijn, om niet zeggen contraproductief of zelfs gevaarlijk. En laat een kritische geest nu net het belangrijkste zijn wat je als burger nodig hebt om deel te kunnen nemen aan je samenleving.
Commons
Maar er is meer. Zonder wat ze in het Engels the commons noemen heb je gewoon geen samenleving. Met commons bedoelt men de middelen, de infrastructuur, de instellingen, de communicatiesystemen, de netwerken die de burgers met elkaar delen, die ze samen, in gemeenschap dus, bezitten en waarzonder een samenleving eenvoudigweg niet kan bestaan. Concreet zijn dat bijvoorbeeld de wegen, het openbaar vervoer, de gebouwen waarin recht wordt gesproken, onderwijs verstrekt, aan gezondheidszorg wordt gedaan enzovoort, de publieke ruimtes zoals pleinen, straten, sportvelden, stadia, schouwburgen of feestzalen, voorts de post, het telefoonverkeer, de media… Kortom de haast eindeloze lijst van zaken die de burgers in staat stellen om samen dingen te doen. Om contacten te leggen. Om heugelijke feiten te vieren. Om deel te nemen aan kunstmanifestaties. Om kennis, informatie, boodschappen, opinies, enzovoort aan elkaar door te geven. Maar ook om conflicten aan te gaan of hun wensen kenbaar te maken en hun eisen kracht bij te zetten door bijvoorbeeld te betogen. Zonder commons is een samenleving dus niet alleen ondenkbaar, maar kunnen mensen hun rol als burger niet opnemen. Zonder commons kan er immers ook geen sprake zijn van democratie. Daarmee is niet gezegd dat, omdat ze commons hebben, alle samenlevingen democratisch zijn. Hoe dan ook, meteen is duidelijk dat commons noodzakelijk verbonden zijn met de aanwezigheid van een of andere vorm van overheid (2).
Imago
Het is die overheid die het onderwerp is van een meer dan interessant boek geschreven door drie leden-militanten van het ACV-Openbare diensten(3). De auteurs maken zich zorgen over het slechte imago dat de openbare diensten bij het publiek hebben. Inderdaad, je hoort niet anders dan dat de overheid en haar dienstverlening inefficiënt, bureaucratisch, gepolitiseerd om niet te zeggen corrupt is. In feite gaat het hier om een oud ideologisch debat dat ons nu alom voorgehouden wordt: we moeten besparen, en vooral de overheid moet de buikriem aanhalen. De herauten van de vrije markt profiteren van de crisis om luid te verkondigen dat al dat mooie belastinggeld dat in de bodemloze put van de overheid verdwijnt, heel wat efficiënter in privéondernemingen kan worden geïnvesteerd.
In hun boek nemen de auteurs systematisch alle concrete aspecten van de openbare dienstverlening onder de loep om te onderzoeken of dat negatieve imago gerechtvaardigd is.
Vooraf echter maken ze in een aantal hoofdstukken de kritiek van dertig jaar liberalisering en privatisering. Zoals stilaan algemeen geweten is, zijn dat geen louter Belgische fenomenen. Het zijn ook niet Reagan en Thatcher die ze hebben bedacht. Wat de ‘Washington consensus’ wordt genoemd(4) beheerst al zeker een kwart eeuw het economische denken in het Westen. De auteurs stellen echter dat ook in een systeem van vrije markt en concurrentie een sterke overheid onmisbaar is. Vooral daar. Met tal van voorbeelden argumenteren ze dat in landen waar openbare voorzieningen zoals spoorwegen, elektriciteit of drinkwatervoorziening geprivatiseerd zijn geworden, de dienstverlening achteruit is gegaan. En passant doorprikken ze ook de idee dat samenwerking tussen de overheid en privé-instanties, de zogenaamde PPS, een valabel alternatief zou zijn.
Neoliberalisme
Een kritische lezer heeft zich ondertussen al lang afgevraagd waar die wereldwijde neoliberale golf vandaan komt. Hier was met andere woorden een inleidend hoofdstuk met een grondige analyse van het neoliberalisme meer dan op zijn plaats. Goed, er staan wel degelijk een aantal kritische bedenkingen bij de werking van ons vrije-marktsysteem, maar je komt ze maar her en der verspreid in het boek tegen. Soms zijn het zelfs maar enkele zinnen of een paar terloopse alinea’s. Het woord neoliberalisme krijgen de auteurs maar moeilijk op papier. Ze focussen zich liever op de afgeleide begrippen liberalisering en privatisering. Het verschil is nochtans belangrijk. Wie het over neoliberalisme heeft, bedoelt daarmee een maatschappelijk systeem en het erbij horende, dominante denkpatroon. Liberalisering en privatisering zijn immers beleidstechnieken die het gemondialiseerde kapitalisme aanwendt, eigenlijk oplegt - zie de recente anticrisis maatregelen van de Europese Unie - om het systeem weer aan de praat te krijgen. Meer zelfs: de liberalisering en privatisering zijn in feite bedoeld om de belangen te dienen van degenen die het in dit systeem voor het zeggen hebben. Als een van de grootste vakbonden in ons land een boek over de werking van de overheid publiceert en daar niet van profiteert om eens de maat te nemen van het neoliberalisme, valt dat dan ook te betreuren.
Aan de basis van de slechte reputatie van de openbare diensten ligt de vanzelfsprekendheid waarmee het heersende discours de prestaties van de overheid aan dezelfde kwantitatieve rendementsnormen toetst die gehanteerd worden door ondernemers en bankiers. Wat kost ons de staat? Hoeveel brengt hij ons op? Daarachter schuilt onmiskenbaar een strategie. De wereldwijde financiële en economische machtscentra hebben er alle belang bij dat de slagkracht van de overheid beperkt wordt en dat de openbare dienstverlening en de sociale bescherming van de loontrekkers tot het strikte minimum herleid wordt. Want de welvaartsstaat kost inderdaad geld. Geld dat naar de overheid gaat, kun je niet meer investeren in het bedrijfsleven. Hoewel overheidsinvesteringen in onderwijs, gezondheid, veiligheid, enzovoort datzelfde bedrijfsleven onrechtstreeks ten goede komen. Alleen kun je dat geld natuurlijk niet meer als winst aan je aandeelhouders uitkeren. Cijfers die weliswaar niet In dit boek staan, wijzen uit dat de laatste decennia het loonaandeel in het geheel van de geproduceerde waarde flink achteruit is gegaan, in vergelijking bijvoorbeeld met de uitgekeerde winsten. En in dat loonaandeel zitten ook de weddes van de ambtenaren.
Vooroordelen
In België gaat er zelfs heel veel geld naar de overheid. Dat hebben ze in dit boek goed duidelijk gemaakt aan de hand van flink wat cijfers, grafieken, schema’s, en diagrammen. Terloops gezegd, in het algemeen valt er zeker niet te klagen over het overvloedige cijfermateriaal en de bevattelijke manier van dat voor te stellen. Ondermeer blijkt daar ook uit dat ons land een van de meest performante sociale systemen bezit. Zo besteedt de overheid 46% van haar uitgaven aan allerlei vormen van sociale zekerheid. En toch zijn we er op het gebied van sociale gelijkheid allesbehalve op vooruit gegaan. Ook dat belichten de auteurs uitvoerig. Dat doen ze in een reeks uitgebreide, goed gestoffeerde hoofdstukken waarin achtereenvolgens de schijnwerpers worden gericht op onderwijs, arbeidsmarkt beleid, welzijn, infrastructuur en milieu, zaken die terecht voorgesteld worden als “de hefbomen voor onze samenleving”. Vervolgens komen dan de klassieke overheidstaken, zoals justitie, civiele veiligheid, politie en defensie.
In al die hoofdstukken nemen de auteurs de gelegenheid te baat om af te rekenen met een aantal hardnekkige vooroordelen ten aanzien van de overheid en de openbare diensten. Zo wordt overtuigend aangetoond dat dankzij een hele batterij van maatregelen de Belgische overheid in tijden van economische crisis er toch nog in slaagt om de werkgelegenheid min of meer op peil te houden. Dat die overheidstewerkstelling al lang niet meer de zekerheid biedt uit het verleden mag trouwens ook onderstreept worden: de basis van dit ambtenarenleger bestaat vandaag grotendeels uit precaire banen. In 1990 waren 38% van de ambtenaren niet vast benoemd. In 2010 waren dat er al 45%. Ook dat is het neoliberalisme: werklozen overhevelen naar de overheid. Wat je ook zelden te lezen krijgt is dat de overheid 23% van haar middelen uitdeelt als subsidies aan … de bedrijven. Wel een heel ander facet van het neoliberalisme.
Onmisbaar
Alles bij elkaar is dit een bijzonder nuttig, interessant, leerrijk en verhelderend boek. Toch nog een laatste, kleine tekortkoming: er ontbreekt een begrippenindex. In een dergelijk werk is die onmisbaar, want In feite is dit een heel praktisch handboek staatshuishoudkunde, in de letterlijke betekenis van dat woord. Ik kan me zo voorstellen dat vakbonden bijvoorbeeld er ruim gebruik zullen van maken in het kader van hun militantenvorming. En ook al is het crisis, de prijs van 29 euro mag niemand tegenhouden.
Koen Dille
Noten
(1) Martha C. Nussbaum, Not for profit, Why democracy needs the humanities, 2010, Princeton University Press, Princeton & Oxford
(2)De term common wordt ook in een bredere betekenis gebruikt. Dan wordt er mee bedoeld de samenwerkingsverbanden die gemeenschappen en individuen ook zonder bemiddeling van de overheid met elkaar aangaan. Dat kan gebeuren via de zogenaamde vrije markt of soms zelfs daarbuiten, wanneer mensen gewoon prestaties of producten informeel met elkaar uitwisselen, op basis van familiale banden, vriendschappelijke verhoudingen of sociale conventies en tradities.
(3)Luc Hamelinck, Miet De Bruycker, Barbara Janssens, Onmisbaar openbaar, uitg.ASP, Brussel, 2011.
Hamelinck is voorzitter van het ACV-openbare diensten. De Bruycker en Janssens zijn respectievelijk master in de politieke wetenschappen en master in de rechten. Beiden zijn stafmedewerkers bij het ACV-openbare diensten.
(4)Omdat internationale instellingen zoals het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank hun zetel in Washington hebben. Het zijn precies die instellingen, en ook het in Washington gevestigde Amerikaanse ministerie van financiën, die gezien worden als de promotoren van het neoliberalisme, de deregulering, de vrije markt en de daarmee gepaard gaande privatiseringsgolf.