Het idee dat we langer leven wordt ons zowat dagelijks ingelepeld. Het geeft vooral aan jonge mensen, die nog niet geconfronteerd worden met fysieke aftakeling, het idee dat we de veroudering hebben overwonnen. Het lijkt dan ook vanzelfsprekend dat “als we langer leven we een stukje langer zullen moeten werken”. Niets is minder waar.
We hebben het verouderingsproces geen millimeter doen opschuiven. Wat is er wel veranderd? De kans om oud te worden. Baby’s en kinderen sterven nog nauwelijks en 9 op 10 Belgen wordt 65 jaar. De levensverwachting bij de geboorte of de gemiddelde duur van het leven is enorm gestegen. In 1910 was de levensverwachting voor mannen bij de geboorte 50 jaar, in 2012 78 jaar. Een stijging van maar liefst 28 jaar. Maar de levensverwachting op 85 jaar is nauwelijks gewijzigd. In 1910 had een 85-jarige man gemiddeld nog 3,4 jaar te leven. In 2012 is dat 5,3 jaar geworden. De geneeskunde kan tijdelijk wel een aantal onderdelen vervangen of bijstellen, maar er is vooral enorm veel vooruitgang geboekt om vroegtijdig overlijden te voorkomen. Veroudering en dood blijven onlosmakelijk met het leven verbonden.
Het aandeel zware en ongezonde arbeid is in de afgelopen decennia sterk afgenomen en dat draagt bij tot een hogere gezonde levensverwachting. Tegelijk zien we dat veel mensen voor de wettelijke pensioenleeftijd wensen te stoppen. Sommigen wellicht omdat ze nog wat van het leven willen profiteren terwijl ze nog gezond zijn. Ouder worden eist wel degelijk zijn tol. Terwijl twintigjarigen nog veelal in goede gezondheid verkeren, kampt één op de drie zestigers met gezondheidsproblemen. De meeste mensen die “vrijwillig” vroegtijdig op pensioen gaan hebben doorgaans een goede reden. Zeker bij fysiek of psychisch veeleisend werk is men letterlijk het werk moe. De pensioenleeftijd optrekken zal vooral meer mensen naar de “ziekenkas” sturen. Een proces dat overigens nu al bezig is door het bemoeilijken van vroegtijdige pensioenformules. Uiteraard zijn gezondheidsproblemen niet volledig toevallig over de bevolking verdeeld. Wie hoog opgeleid is mag tegenover laag opgeleiden aan de leeftijd van 25 jaar rekenen op tot 18 extra levensjaren zonder beperkingen.
Veel economisten negeren de bijdrage van onbezoldigde arbeid. Jonggepensioneerden spelen hierin een cruciale maatschappelijke rol, die pas pijnlijk zal opvallen wanneer ze niet meer wordt opgenomen. Zorg voor de kleinkinderen, voor mindervalide of gehandicapte familieleden wordt typisch gedragen door vijftigers en zestigers. De pensioenleeftijd optrekken en een vroegtijdige uitstap onmogelijk maken zal die leeftijdsgroep onder enorme druk zetten en een deel van de onbezoldigde mantelhulp onherroepelijk onderuit halen. In België verleent bijna één op de tien gehuwde 65-plussers mantelzorg aan zijn partner. Vijftigers en zestigers hebben vaak ouders die hulpbehoevend worden. Professionele hulp en thuisverpleging zijn onontbeerlijk om ouderen die daarvoor kiezen langer zelfstandig te laten wonen, maar het aanvullend belang van mantelzorg wordt schromelijk onderschat.
Voor de crisis van 2008 haalden voorstanders van de verhoging van de pensioenleeftijd graag het argument aan van een nijpend tekort aan arbeidskrachten. Vandaag blijft men tegen beter weten in vastklampen aan een achterhaald idee. Zolang de werkloosheid aanzienlijk hoger ligt dan de frictiewerkloosheid, is er geen enkele reden om de pensioenleeftijd te verhogen. Denkt men nu werkelijk dat door de wettelijke pensioengrens op te trekken er als bij toverslag extra banen bijkomen? Het invoeren van een hogere pensioenleeftijd zal er alleen voor zorgen dat mensen moeilijker een volledige pensioenloopbaan zullen opbouwen. Een hogere pensioensleeftijd komt op die manier neer op een verborgen pensioenverlaging. Het pijnlijke is bovendien dat de jonge generaties, die door sommige commentatoren handig worden bespeeld in het pensioendebat, het gelag dubbel zullen betalen. Door de concurrentie van de ouderen zal hun intrede tot de arbeidsmarkt moeilijker verlopen, maar het zijn wel de jongeren van vandaag die langere pensioenloopbanen zullen moeten opbouwen.
Dat we langer moeten werken om de pensioenen betaalbaar te houden is onzin. Natuurlijk is er een kost van de vergrijzing. De Studiecommissie voor de Vergrijzing berekende dat de totale vergrijzingskost, alle bijkomende uitgaven die samenhangen met het ouder worden van de bevolking, tegen 2060 5,4% van het BNP zal bedragen. Ter vergelijking, de bankencrisis van 2008 heeft de sociale uitgaven van de overheid op één jaar tijd met 3% van het BNP doen stijgen.
Langer werken is zeker geen economische noodzaak. Wat we in de toekomst willen doen met de rijkdom die we door onze arbeid scheppen is een politieke keuze.
Patrick Deboosere (demograaf, Vrije Universiteit Brussel) - (eerder verschenen in De Standaard van) 18 juni 2014